Rechtspraak
Rechtbank Limburg (Locatie Maastricht), 6 mei 2015
ECLI:NL:RBLIM:2015:4534
EBN B.V. c.s./Stichting Pensioenfonds DSM Nederland c.s.
EBN is per 1 januari 2008 verzelfstandigd vanuit het DSM-concern. Tot aan het moment van verzelfstandiging bouwden de werknemers van EBN pensioenaanspraken op via PDN. EBN is in verband met de verzelfstandiging met ABP en met de Stichting Fonds vrijwillig vervroegd uittreden overheidspersoneel (hierna: VUT-fonds) een op 29 oktober 2007 ondertekende overeenkomst inzake vrijwillige aansluiting aangegaan. Door middel van deze overeenkomst is bewerkstelligd dat de werknemers die eerst bij PDN pensioenrechten opbouwden, dit met ingang van 1 januari 2008 bij ABP gingen doen. De stellingen van EBN c.s. komen er – samengevat – op neer dat tussen partijen de ‘afspraak’ was gemaakt dan wel de verwachting was gewekt dat de persoonlijke (verworven) pensioenaanspraken door middel van individuele waardeoverdracht en volgens de rekenregels zoals die in 2008 golden, zouden worden overgedragen. ABP heeft echter, zo stelt EBN c.s., in weerwil van de gemaakte afspraken dan wel de gewekte verwachtingen de offertes van 24 augustus 2011 vastgesteld aan de hand van een collectieve waardeoverdracht en berekend volgens de regels zoals die van toepassing waren in 2011.
De kantonrechter oordeelt als volgt. Opgemerkt wordt dat de vorderingen van EBN c.s. zodanig zijn geformuleerd dat deze óók zien op de werknemers die formeel geen procespartij zijn. Alleen ten aanzien van de drie personen die thans procespartij zijn, kan een inhoudelijk oordeel gegeven worden (ook al kan dit voor de werkgever en voor de overige werknemers van betekenis zijn). EBN kan derhalve in haar vorderingen grotendeels niet ontvangen worden. Uit de stellingen van EBN c.s. leidt de kantonrechter af dat EBN c.s. thans wil realiseren dat de reeds geaccepteerde offertes tenietgedaan of gewijzigd worden. EBN c.s. lijkt zich er echter niet (ten volle) van bewust te zijn dat door onverkorte aanvaarding van de offertes door de individuele werknemers sprake is van een perfecte overeenkomst op basis van een volledig aanvaard aanbod. Aan de individuele binding aan het aldus bereikte resultaat kan geen van de drie werknemers zich zomaar onttrekken, nu bijvoorbeeld ook geen ontbindende of zelfs maar opschortende voorwaarde bedongen is. Niettemin dienen de stellingen van EBN c.s. nader besproken te worden en dient beoordeeld te worden wat tussen partijen is overeengekomen en in het bijzonder of het uitgangspunt van EBN c.s. juist is dat de beide stichtingen zich in de vorm van een zekere garantie aan een bepaalde wijze van uitvoering gebonden zouden hebben. EBN c.s. stelt immers dat afgesproken zou zijn dat de reeds opgebouwde (pre)pensioenaanspraken bij PDN door individuele waardeoverdracht zouden worden overgedragen aan ABP met (onverkorte) toepassing van de rekenregels zoals deze golden in 2008. De kantonrechter is van oordeel dat EBN c.s. er niet in geslaagd is de beweerde ‘overeenkomst’ dan wel ‘afspraak’ met ABP aannemelijk te maken, laat staan te bewijzen. Vervolgens dient de vraag beantwoord te worden of de wijze waarop ABP de waardeoverdracht in 2011 heeft gerealiseerd, juist (conform de daarop toe te passen regels) verlopen is. Deze vraag wordt bevestigend beantwoord. Tot slot wordt geoordeeld dat ABP geen zorgplicht heeft geschonden. Nu verder namens EBN c.s. niet overtuigend duidelijk gemaakt is dát er ten opzichte van een idealere situatie schade is geleden of waarin die schade zou bestaan, is de kantonrechter – alles overziend – van oordeel dat ook ten aanzien van ABP niet volgehouden kan worden dat zij niet heeft voldaan aan de schadebeperkingsplicht. ABP heeft onder de gegeven omstandigheden gehandeld zoals van een goed pensioenuitvoerder kon en mocht worden verwacht.