Naar boven ↑

Rechtspraak

werkneemster/RJ Security B.V.
Hoge Raad, 26 juni 2015
ECLI:NL:HR:2015:1745

werkneemster/RJ Security B.V.

Werkgever niet aansprakelijk voor psychisch letsel beveiligingsmedewerkster naar aanleiding van prikincident junk.

Werkneemster is van 22 december 2007 tot en met 21 december 2010 gedurende 32 uur per week in dienst geweest van RJ Security als beveiligingsmedewerkster. In de ochtend van 5 augustus 2010 bij het openen van een van de beveiligingsobjecten, is werkneemster – vermoedelijk want zij ontdekte pas enige tijd later bloed en prikplek – door een zwerver/junk geprikt. Als gevolg hiervan is werkneemster uitgevallen wegens ziekte. Eerst vanwege de onzekerheid over eventuele HIV-besmetting. Daarna heeft zich een angststoornis ontwikkeld en zijn oude trauma’s geluxeerd. Werkneemster heeft RJS in dit verband aansprakelijk gesteld omdat zij – ondanks de onveilige situatie ter plaatse – heeft nagelaten extra veiligheidsmaatregelen te nemen en meer personeel in te zetten, dat zij geen betere veiligheidswerkkleding ter beschikking heeft gesteld, dat zij normen uit de arbeidsomstandighedenwetgeving heeft geschonden en dat zij geen adequate opvang en nazorg heeft verstrekt. Voorts zou sprake zijn van schending van artikel 7:611 BW door geen behoorlijke verzekering voor haar af te sluiten. Zowel in eerste als in tweede aanleg zijn de vorderingen van werkneemster afgewezen.

De advocaat-generaal (Spier) concludeert als volgt. De mate waarin werknemers worden blootgesteld aan werkgerelateerde gevaren en risico’s loopt sterk uiteen. Voor grote groepen schuilt dat gevaar/risico vooral in het slijtende karakter van hun beroep; te denken valt aan stratenmakers en vuilnismannen. Voor anderen houdt het verband met de werkomgeving; in die categorie vallen beveilingsmedewerkers, ‘uitsmijters’, (trein)conducteurs en buschauffeurs. Weer anderen moeten zich begeven in buurten of omgevingen die uit een oogpunt van veiligheid weinig optimaal zijn; zo bijvoorbeeld medewerkers in de gezondheidssector. Ter vermijding van misverstand: ook in de zogenaamde witteboordensector (een benaming die niet meer aansluit bij de hedendaagse kledinginzichten) worden werknemers op steeds ruimere schaal blootgesteld aan suboptimale werkomstandigheden. Bij wege van voorbeelden noem ik slechts de voor velen (als gevolg van bezuinigingen) toenemende werkdruk en de – niet zelden in strijd met de vigerende regelgeving – noodzaak grote delen van de dag te slijten achter beeldschermen, aldus de A-G. Het litigieuze prikincident zou allicht hebben kunnen worden voorkomen door – in ’s hofs bewoordingen – een perforatiewerende jas ter beschikking te stellen. Maar zo’n jas zou niets hebben geholpen wanneer werkneemster in haar nek of hand was gestoken. Perforatiewerende handschoenen en een helm met een klein kijkgat zouden dan de panacee hebben kunnen zijn. Maar zo’n helm zit akelig in de weg wanneer een werknemer wordt aangevallen door een hangjongere. Bovendien is dergelijk kledinggarnituur midden in de zomer (het ongeval vond op 5 augustus plaats) bepaaldelijk oncomfortabel. Het werkt allicht allerhande andere ongemakken (en in voorkomende gevallen huidziektes) in de hand. De enkele omstandigheid dat een werknemer schade oploopt die verband houdt met een ‘gevaarlijk beroep’ is onvoldoende voor aansprakelijkheid van de werkgever. Die rechtspraak is, waar het de uitkomst van een concrete zaak betreft, wellicht niet steeds optimaal bevredigend, maar dat past geheel binnen het wettelijk raamwerk. Er valt, uit maatschappelijk oogpunt, zeker wat te zeggen voor verdergaande bescherming van werknemers die het slachtoffer worden van beroepsgerelateerde risico’s die zich in een concreet geval verwezenlijken. Maar het gaat de taak van de rechter te buiten om op dat punt een juridisch bouwwerk te creëren, zoals de lotgevallen met betrekking tot artikel 7:611 BW treffend illustreren. Het is vooral een politieke kwestie. Eens temeer omdat het probleem (als men het ten minste als een probleem wil zien) op verschillende manieren kan worden opgelost. Te denken valt bijvoorbeeld aan het (voor bepaalde gevallen) in het leven roepen van een risicoaansprakelijkheid, een (soort) volksverzekering of een wettelijk verplichte (door de werkgever of juist de werknemer af te sluiten) verzekering, al dan niet voor specifieke risico’s. Ook werkgevers en werknemersorganisaties zouden op dit punt wat nuttigs kunnen doen door het treffen van passende voorzieningen in cao’s die dan vervolgens algemeen verbindend zouden kunnen worden verklaard. Daarbij zouden verschillende modaliteiten kunnen worden overwogen, variërend van een sommen- of juist een schadeverzekering waarbij aansprakelijkheid geen rol speelt.

Een van de klachten in cassatie is dat werknemer werd opgedragen te bewijzen dat meermalen was geklaagd door personeel over de onveiligheid bij het litigieuze pand, zodat de RJS maatregelen had moeten treffen. De A-G verkent in dit kader de vraag of artikel 150 Rv vol van toepassing is of dat er een eigen regime van bewijslast uit artikel 7:658 BW voortvloeit. Zijn conclusie is dat het uiteindelijk geen verschil zou maken in dit geval.

De Hoge Raad oordeelt als volgt. De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.