Rechtspraak
Hof van Justitie van de Europese Unie, 9 juli 2015
ECLI:EU:C:2015:450
María José Regojo Dans/Consejo de Estado
De onderhavige zaak betreft een geding tussen M.J. Regojo Dans en haar werkgever, de Consejo de Estado (raad van state), over diens weigering om haar de driejaarlijkse anciënniteitstoelage toe te kennen omdat zij in haar hoedanigheid van ‘personal eventual’ als bedoeld in het Spaanse recht (hierna: ‘tijdelijk personeel met een bijzondere of adviesfunctie’) een bijzondere status heeft. Verzoekster in het hoofdgeding is sinds 1 maart 1996 als tijdelijk medewerkster met een bijzondere of adviesfunctie werkzaam bij de Consejo de Estado en bekleedt daar de functie van hoofd van het secretariaat van een permanent lid. Van 4 juli 1980 tot 1 maart 1996 was zij eveneens als tijdelijk medewerkster met een bijzondere of adviesfunctie werkzaam bij het Tribunal Constitucional (constitutioneel hof) en de Consejo Económico y Social (sociaal-economische raad). Op 25 januari 2012 heeft verzoekster in het hoofdgeding de Consejo de Estado verzocht om haar recht op de driejaarlijkse anciënniteitstoelage te erkennen voor de diensten die zij sinds 1980 bij verschillende overheidsinstanties heeft verleend, en om het desbetreffende bedrag over de laatste vier jaar aan haar uit te betalen. Gelet op die rechtspraak, maar ook op de bijzondere band die tussen de overheid en tijdelijk personeel met een bijzondere of adviesfunctie bestaat, welke band gebaseerd is op specifiek advies en vertrouwen, wenst de verwijzende rechter te vernemen of dat personeel vergeleken kan worden met werknemers in vaste dienst in de zin van clausule 3 van de raamovereenkomst. Tevens vraagt hij zich af of het beroep op tijdelijk personeel met een bijzondere of adviesfunctie niet zou moeten worden beperkt tot gevallen waarin de behoefte aan dergelijk personeel duidelijk gerechtvaardigd is, zodat misbruik wordt voorkomen en een bezoldiging wordt vastgesteld die in verhouding staat met de salariëring voor andere functies binnen de overheidssector met een soortgelijke professionele inhoud.
Het Hof van Justitie EU oordeelt als volgt. Gezien het belang van de beginselen van gelijke behandeling en non-discriminatie, die tot de algemene beginselen van het Unierecht behoren, moet aan de bepalingen van Richtlijn 1999/70 en de raamovereenkomst die tot doel hebben aan werknemers met een overeenkomst voor bepaalde tijd dezelfde voordelen te garanderen als die van vergelijkbare werknemers met een overeenkomst voor onbepaalde tijd, behoudens wanneer een verschil in behandeling gerechtvaardigd wordt door objectieve redenen, algemene gelding worden toegekend, aangezien zij moeten worden beschouwd als bijzonder belangrijke voorschriften van het sociaal recht van de Unie, die voor alle werknemers gelden als minimumbeschermingsvoorschriften (arrest Del Cerro Alonso, C-307/05, ECLI:EU:C:2007:509, punt 27). Derhalve zijn Richtlijn 1999/70 en de raamovereenkomst van toepassing op alle werknemers die in het kader van een voor bepaalde tijd bestaande arbeidsverhouding met hun werkgever tegen betaling arbeid verrichten (arresten Del Cerro Alonso, C-307/05, ECLI:EU:C:2007:509, punt 28, en Fiamingo e.a., C-362/13, C-363/13 en C-407/13, ECLI:EU:C:2014:2044, punt 30 en aldaar aangehaalde rechtspraak). De enkele omstandigheid dat een werknemer naar nationaal recht als tijdelijk medewerker met een bijzondere of adviesfunctie wordt aangemerkt of dat diens arbeidsovereenkomst een aantal specifieke aspecten kent, zoals in het hoofdgeding tijdelijkheid, niet aan voorwaarden onderworpen aanstelling en ontslag en het feit dat de werknemer geacht wordt vertrouwensfuncties en specifieke adviesfuncties te vervullen, is in dit verband niet relevant, daar de effectiviteit van Richtlijn 1999/70 en van de raamovereenkomst, alsmede de uniforme toepassing van deze beide voorschriften in de lidstaten, in gevaar zouden worden gebracht wanneer de lidstaten de door deze instrumenten van de Unie gewenste bescherming naar eigen goeddunken aan bepaalde categorieën personen zouden kunnen voorbehouden (zie naar analogie arrest Del Cerro Alonso, C-307/05, ECLI:EU:C:2007:509, punt 29).
Het Hof heeft met betrekking tot de driejaarlijkse anciënniteitstoelage reeds geoordeeld dat een dergelijke toelage, die volgens het Spaanse recht uitsluitend werd toegekend aan het vaste en voor onbepaalde tijd aangestelde statutaire personeel van de gezondheidsdiensten en niet aan het tijdelijke personeel, aan als ambtenaren in vaste dienst tewerkgestelde leraren van een autonome regio en niet aan als ambtenaren in tijdelijke dienst tewerkgestelde leraren, en aan in een autonome regio tewerkgestelde universitair docenten met een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd en niet aan universitair docenten met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, onder het begrip ‘arbeidsvoorwaarden’ in clausule 4 lid 1 van de raamovereenkomst valt (zie in die zin arresten Del Cerro Alonso, C-307/05, ECLI:EU:C:2007:509, punten 47 en 48, en Gavieiro Gavieiro en Iglesias Torres, C-444/09 en C-456/09, ECLI:EU:C:2010:819, punten 50‑58, en beschikkingen Montoya Medina, C-273/10, ECLI:EU:C:2011:167, punten 32‑34, en Lorenzo Martínez, C-556/11, ECLI:EU:C:2012:67, punt 37). Blijkens de rechtspraak van het Hof die ziet op een driejaarlijkse anciënniteitstoelage als die in het hoofdgeding, welke toelage een arbeidsvoorwaarde in de zin van clausule 4 lid 1 van de raamovereenkomst is, mogen werknemers in tijdelijke dienst niet zonder objectieve rechtvaardiging ongunstiger worden behandeld dan vergelijkbare werknemers in vaste dienst (zie in die zin arresten Del Cerro Alonso, C-307/05, ECLI:EU:C:2007:509, punten 42 en 47; Impact, C-268/06, ECLI:EU:C:2008:223, punt 126, en Gavieiro Gavieiro en Iglesias Torres, C-444/09 en C-456/09, ECLI:EU:C:2010:819, punt 53). Clausule 3 punt 2 van de raamovereenkomst definieert een ‘vergelijkbare werknemer in vaste dienst’ als ‘een werknemer met een arbeidsovereenkomst of arbeidsverhouding voor onbepaalde tijd, in dezelfde vestiging, die hetzelfde of soortgelijk werk verricht of dezelfde of een soortgelijke functie uitoefent, waarbij rekening wordt gehouden met kwalificaties/bekwaamheden’. Om te beoordelen of werknemers hetzelfde of soortgelijk werk verrichten in de zin van de raamovereenkomst, dient overeenkomstig de clausules 3 punt 2 en 4 lid 1 van deze overeenkomst rekening te worden gehouden met een reeks van factoren, zoals de aard van hun werk, hun kwalificaties en bekwaamheden, de opleidingsvereisten en de arbeidsomstandigheden (zie in die zin arrest Rosado Santana, C-177/10, ECLI:EU:C:2011:557, punt 66, en beschikkingen Montoya Medina, C-273/10, ECLI:EU:C:2011:167, punt 37, en Lorenzo Martínez, C-556/11, ECLI:EU:C:2012:67, punt 43). In het onderhavige geval wijst de Spaanse regering erop dat tijdelijk personeel met een bijzondere of adviesfunctie een beroepsgroep is die zich onderscheidt van andere naar Spaans recht bestaande categorieën overheidspersoneel, zowel wat de arbeidsverhouding en vervulde functies en taken als wat de aanstellingseisen en bezoldiging betreft. De verschillen in behandeling tussen tijdelijk personeel met een bijzondere of adviesfunctie en ander nationaal overheidspersoneel zijn volgens deze regering dan ook niet terug te brengen tot alleen maar de in het hoofdgeding aan de orde zijnde anciënniteitstoelage. Uit de verwijzingsbeslissing blijkt evenwel naar voren te komen dat de door verzoekster in het hoofdgeding specifiek vervulde functie niet ziet op het uitvoeren van openbare gezagtaken, maar wel op het verrichten van ondersteunende taken met betrekking tot activiteiten van administratieve aard. In elk geval is het in dergelijke omstandigheden aan de verwijzende rechter om vast te stellen of, wat het recht op de aan de orde zijnde driejaarlijkse anciënniteitstoelage betreft, ambtenaren in vaste dienst en tijdelijk personeel met een bijzondere of adviesfunctie, ten aanzien waarvan gesteld wordt dat sprake is van een verschil in behandeling naar arbeidsvoorwaarden, in een vergelijkbare situatie verkeren (zie in die zin arrest Rosado Santana, C-177/10, ECLI:EU:C:2011:557, punt 67, en beschikkingen Montoya Medina, C-273/10, ECLI:EU:C:2011:167, punt 39, en Lorenzo Martínez, C-556/11, ECLI:EU:C:2012:67, punt 44). Uit de bewoordingen van artikel 26 lid 4 tweede alinea van wet 2/2012 blijkt dat ambtenaren in vaste dienst die, in actieve dienst of in het kader van een detachering, voor tijdelijke medewerkers met een bijzondere of adviesfunctie gereserveerde functies vervullen, de in het hoofdgeding aan de orde zijnde driejaarlijkse anciënniteitstoelage ontvangen. Dat deze ambtenaren in vaste dienst ook aanspraak kunnen maken op de toelage wanneer zij voor tijdelijke medewerkers met een bijzondere of adviesfunctie gereserveerde functies vervullen, weerlegt het argument dat de bijzondere aard van de aan tijdelijk personeel met een bijzondere of adviesfunctie opgedragen vertrouwensfuncties en specifieke adviesfuncties leidt tot een onderscheid tussen beide soorten personeel en een verschil in behandeling ten aanzien van de toekenning van de toelage rechtvaardigt. Gelet op al het voorgaande moet op de tweede en de derde vraag worden geantwoord dat clausule 4 lid 1 van de raamovereenkomst aldus moet worden uitgelegd dat zij zich verzet tegen een nationale wettelijke regeling als die in het hoofdgeding, die zonder enige objectieve rechtvaardiging tijdelijk personeel met een bijzondere of adviesfunctie uitsluit van het recht op een met name aan ambtenaren in vaste dienst toegekende driejaarlijkse anciënniteitstoelage, wanneer deze twee categorieën werknemers zich ten aanzien van deze toelage in een vergelijkbare situatie bevinden, hetgeen ter beoordeling staat van de verwijzende rechter.