Rechtspraak
werknemer/werkgever
Werknemer is op 1 juni 2010 in dienst getreden bij werkgever in de functie van elektrotechnisch tekenaar. Bij deze indiensttreding beschikte werknemer over een no-riskpolis van het UWV. Voor werknemers met een ziekte of handicap, zoals werknemer, betaalt het UWV een ziektewetuitkering als ze in die periode niet kunnen werken. Werknemer heeft aan het UWV verzocht om de no-riskpolis per 1 juni 2015 te verlengen. Dit verzoek is afgewezen. Bij schrijven van 23 april 2015 heeft werkgever aan werknemer bevestigd dat de arbeidsovereenkomst met ingang van 1 juni 2015 eindigt, omdat als gevolg van de beslissing van UWV van 2 april 2015 niet meer voldaan wordt aan de met werknemer overeengekomen voorwaarden van de arbeidsovereenkomst. Kern van het geschil is de vraag of de arbeidsovereenkomst met ingang van 1 juni 2015 door het beroep op de ontbindende voorwaarde rechtsgeldig is beëindigd.
De kantonrechter oordeelt als volgt. Uit artikel 5.2 van de arbeidsovereenkomst moet redelijkerwijs worden afgeleid dat partijen bij aanvang hebben afgesproken dat de arbeidsovereenkomst zal eindigen (‘na de gebruikelijke opzegtermijn’) indien de dispensatie (bedoeld is hier: de no-riskpolis) van UWV (‘volledige doorbetaling van loon en bijkomende kosten bij ziekte van werknemer’) komt te vervallen. Die betreffende ontbindende voorwaarde is daadwerkelijk ingetreden, nu UWV heeft beslist dat de no-riskpolis niet zal worden verlengd na vijf jaar. Werkt een werkgever ten behoeve van anders op de reguliere arbeidsmarkt betrekkelijk kansloze werknemers zoals werknemer (die daarvoor een beroerte had gehad, met blijvende fysieke en psychische beperkingen tot gevolg) mee aan een regeling als deze (met financiële zekerheid voor de werkgever ter zake van loon- en bijkomende kosten bij uitval van de werknemer) om in casu werknemer een baan aan te bieden, dan is het met het wettelijk stelsel van het ontslagrecht verenigbaar dat die werkgever zich op voorhand ervan verzekert dat de beëindiging van de no-riskpolis voor hem geen nadelige gevolgen heeft. Het is redelijk dat in de verhouding tot de betrokken werknemer de beëindiging van die dispensatie dan niet voor rekening van de werkgever komt. Volgt afwijzing van de vordering van werknemer.