Rechtspraak
Rechtbank Limburg (Locatie Maastricht), 22 juli 2015
ECLI:NL:RBLIM:2015:6224
werkneemster/Hendriks Hoteldiensten B.V.
Werkneemster is sinds 1 januari 2012 bij Hendriks in dienst in de functie van assistent objectleider. De CAO in het Schoonmaak- en Glazenwassersbedrijf (hierna: de cao) is op de arbeidsovereenkomst van toepassing. Werkneemster heeft tot oktober 2013 haar werkzaamheden verricht te Heerlen. Daarna is zij door Hendriks overgeplaatst naar Vue des Montagnes te Berg en Terblijt. Zij heeft haar werkzaamheden aldaar verricht tot februari 2014. In die periode ontving zij van Hendriks een reiskostenvergoeding. Op 22 februari 2014 heeft werkneemster zich ziek gemeld. Op enig moment heeft werkneemster haar werkzaamheden hervat op de locatie Amrâth Grand Hotel de l’Empereur te Maastricht (hierna: l’Empereur). Sinds in ieder geval 19 mei 2014 ontvangt werkneemster geen reiskostenvergoeding meer van Hendriks. Werkneemster vordert betaling van (achterstallige) reiskostenvergoeding.
De kantonrechter oordeelt als volgt. Hendriks heeft het spoedeisend belang van werkneemster bij de gevraagde voorziening betwist. De kantonrechter is van oordeel dat dit verweer slaagt. Werkneemster stelt zelf dat zij reeds in 2014 mondeling bij haar leidinggevende onder de aandacht gebracht heeft dat zij (volgens haar ten onrechte) geen reiskostenvergoeding meer kreeg vanaf 19 mei 2014. Zij stelt vervolgens dat zij door de heer X van het hoofdkantoor en door haar leidinggevende ‘van het kastje naar de muur gestuurd’ is. Voor zover de kantonrechter thans aan de hand van de overgelegde stukken kan zien heeft werkneemster vervolgens voor het eerst bij brief van 6 februari 2015 aanspraak gemaakt op reiskostenvergoeding. Vervolgens hebben partijen nog tot medio maart 2015 gecorrespondeerd en heeft werkneemster eerst bij dagvaarding van 24 april 2015 onderhavige vordering ingesteld. Op basis van het voorgaande moet worden vastgesteld dat werkneemster niet erg voortvarend te werk gegaan is, hetgeen twijfels wekt omtrent het door haar gestelde spoedeisend belang. Voor het oordeel dat er geen sprake is van spoedeisend belang is dan doorslaggevend dat het gaat om een gering financieel belang. Ten overvloede overweegt de kantonrechter het volgende. Gelet op het verweer van Hendriks bestaat er binnen het bestek van dit kort geding onvoldoende zekerheid dat een door werkneemster in te stellen bodemprocedure voor haar gunstig zal uitpakken zodat op een dergelijke uitkomst van die procedure thans ook niet vooruitgelopen kan worden. De kortste reisafstand naar l’Empereur (en terug) bedraagt volgens Hendriks namelijk minder dan 60 kilometer. Hendriks heeft die afstand nader onderbouwd. Verder heeft Hendriks gemotiveerd betwist dat werkneemster op verzoek van Hendriks overgeplaatst is naar l’Empereur. Volgens Hendriks heeft werkneemster daar zelf om verzocht en heeft zij zelfs nadien geweigerd om dichter bij huis te gaan werken. Wegens het ontbreken van een spoedeisend belang wordt werkneemster niet-ontvankelijk verklaard in haar vorderingen.