Rechtspraak
Rechtbank Midden-Nederland (Locatie Utrecht), 23 juni 2004
ECLI:NL:RBUTR:2004:1843
werkgeefster/werknemer
Bestuurder en enig aandeelhouder van werkgeefster is mevrouw A. Werknemer is in gemeenschap van goederen met A gehuwd. Werknemer heeft op 30 december 2003 een bedrag van € 140.000 doen overschrijven van een bankrekening van werkgeefster naar een op zijn naam gestelde privérekening. Werkgeefster vordert terugbetaling van dit bedrag. Volgens werkgeefster is werknemer toerekenbaar tekort geschoten in de uitvoering van de arbeidsovereenkomst, omdat werknemer zijn bevoegdheid om namens werkgeefster betalingen te verrichten gebruikt voor een ander doel dan waarvoor deze hem als werknemer was verleend.
De rechtbank oordeelt als volgt. Als vaststaand mag worden aangenomen dat werknemer in de onderlinge rechtsverhouding tussen partijen en ook ten opzichte van de bank bevoegd was zelfstandig bankhandelingen te verrichten. Dit is door werkgeefster ook niet betwist. Aangenomen moet echter wel worden dat werkgeefster deze bevoegdheid aan werknemer heeft toegekend om hem in staat te stellen de gebruikelijke zakelijke transacties in het belang van de onderneming te verrichten. Naar het oordeel van de rechtbank valt de onderhavige transactie, waarmee een bedrag van € 140.000 aan het vermogen van werkgeefster is onttrokken, niet onder die bevoegdheid en behoefde werknemer daarvoor uitdrukkelijke toestemming. Dat werknemer daar eveneens van uitgaat blijkt ook wel uit zijn stelling dat hij die toestemming van werkgeefster heeft verkregen, als uitvloeisel van een tussen partijen gesloten overeenkomst van geldlening. Volgens werknemer zou het hier gaan om een mondelinge overeenkomst tussen hem en zijn echtgenote, in haar hoedanigheid van middellijk bestuurder van werkgeefster. A heeft ter comparitie echter uitdrukkelijk betwist dat zij met haar echtgenoot een dergelijke overeenkomst heeft gesloten. Gezien die betwisting kan het bestaan van een overeenkomst van geldlening niet zonder nadere bewijsvoering worden aangenomen. Aangezien het werknemer is die zich op deze overeenkomst beroept, rust de bewijslast op hem. De rechtbank ziet echter geen aanleiding werknemer tot het leveren van bewijs toe te laten. Ook indien immers sprake zou zijn van een geldlening is werknemer verplicht het geleende bedrag terug te betalen. Volgt toewijzing van de vordering.