Naar boven ↑

Rechtspraak

werkneemster/Stichting Hogeschool van Amsterdam
Gerechtshof Amsterdam (Locatie Amsterdam), 15 september 2015
ECLI:NL:GHAMS:2015:3848

werkneemster/Stichting Hogeschool van Amsterdam

Vasthouden aan afspraak dat werknemer vakantiedagen heeft genoten over resterende vrijgestelde deel van de arbeidsovereenkomst is in strijd met artikel 7:638 BW.

Werkneemster is bij HvA in dienst geweest van 1 juni 2008 tot 1 september 2013. HvA heeft werkneemster vanaf 15 juli 2013 tot einde dienstverband vrijgesteld van werkzaamheden. Volgens HvA is daarbij de afspraak gemaakt dat werkneemster haar resterende verlofuren opneemt. Volgens werkneemster is dit niet het geval. Werkneemster vordert dat HvA wordt veroordeeld tot betaling van € 5.939,52 wegens opgebouwde maar niet uitbetaalde vakantie-uren. Zij stelt dat zij nog aanspraak heeft op uitbetaling van 276 niet genoten vakantie-uren bij het einde van het dienstverband. Zij betwist de stelling van HvA dat zij in onderling overleg met HvA deze vakantie-uren heeft genoten in de periode vanaf 15 juli 2013 tot 1 september 2013, in welke periode zij was vrijgesteld van werkzaamheden. De kantonrechter heeft de vordering van werkneemster afgewezen, overwegende dat werkneemster meer had moeten doen dan alleen maar ontkennen dat er geen afspraken zijn gemaakt.

Het hof oordeelt als volgt. Het hof stelt voorop dat op grond van artikel 7:638 BW de werkgever de vakantie vaststelt overeenkomstig de wens van de werknemer tenzij gewichtige redenen zich daartegen verzetten. Daarnaast geldt op grond van artikel 7:640 BW dat een werknemer geen afstand kan doen van zijn aanspraak op vakantie tijdens het dienstverband tegen betaling van een schadevergoeding. Een werknemer die bij het einde van de arbeidsovereenkomst nog aanspraak op vakantie heeft, heeft (ook eerst dan) recht op een uitkering in geld tot een bedrag van het loon over een tijdvak overeenkomend met de aanspraak (art. 7:641 lid 1 BW). Dit betekent dat het in beginsel aan de werknemer is aan te geven of en wanneer hij vakantie wenst te nemen. Met dit laatste uitgangspunt voor ogen kan worden vastgesteld dat na het gesprek op 15 juli 2013, waarin volgens HvA werkneemster te kennen had gegeven haar nog beschikbare vakantie-uren in te zetten om tot 1 september vrijaf te zijn en waarmee HvA in haar visie had ingestemd, werkneemster via haar gemachtigde reeds de dag daarna te kennen heeft gegeven dat die afspraak volgens werkneemster inhield dat zij werd vrijgesteld van werk met behoud van loon en overige emolumenten tot 1 september. Gezien al deze omstandigheden kan naar het oordeel van het hof niet worden aangenomen dat tussen werkneemster enerzijds en HvA anderzijds een afspraak is gemaakt dat werkneemster haar nog resterende vakantie-uren zou gebruiken om tot 1 september 2013 niet meer behoeven te werken. Het vasthouden aan een (eventuele) afspraak over vakantie tegen de wens van de werknemer past niet bij de strekking van het bepaalde in artikel 7:638 BW. HvA heeft ook geen omstandigheden aangevoerd die ertoe zouden moeten leiden dat zij door de opstelling van werkneemster niet meer in staat was om haar desgewenst alsnog te laten werken tot het einde van het dienstverband.