Rechtspraak
Rechtbank Amsterdam (Locatie Amsterdam), 24 september 2015
ECLI:NL:RBAMS:2015:6673
GVB Exploitatie B.V./werknemer
Werknemer is op 25 september 2001 in dienst getreden van (de rechtsvoorganger van) GVB. Als conducteur heeft werknemer de beschikking over een depot dat bestaat uit: een voorraad kaartjes, contant geld en saldo op de persoonsgebonden kaart (hierna: het depot). Op het depot is het Reglement depotbeheer rijdend/varend personeel (hierna: het depotreglement) van toepassing. GVB verzoekt de arbeidsovereenkomst met werknemer op grond van artikel 7:671b lid 1 onderdeel a BW te ontbinden zonder toekenning van een vergoeding. Aan dit verzoek heeft zij primair ten grondslag gelegd dat er sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van werknemer als bedoeld in artikel 7:669 lid 3 onderdeel e BW. GVB beroept zich ter onderbouwing op het depotoverschot uit 2003, het te vroeg uit de tram stappen in 2012, het ongeoorloofd gebruik van een mobiele telefoon in de tram in 2013, het te laat komen in 2014, het depottekort in 2015 en het feit dat werknemer wisselende verklaringen heeft afgelegd over dit depottekort. Werknemer bestrijdt enerzijds dat de door GVB aangehaalde gebeurtenissen hebben plaatsgevonden op de wijze zoals door GVB geschetst en voert anderzijds aan dat deze voorvallen geen ernstig karakter hebben, dan wel te lang geleden zijn voorgevallen.
Met werknemer oordeelt de kantonrechter dat – behoudens het depottekort in 2015 – de door GVB gestelde voorvallen op zichzelf genomen en in onderling verband bezien het verzoek niet kunnen dragen. Dit is anders ten aanzien van het in juni van dit jaar geconstateerde depottekort van € 546,90. Vast staat dat het niet naleven van het depotreglement de bedrijfsvoering van GVB direct raakt. Indien de depothouder geld aan het depot onttrekt kan dit ertoe leiden dat hij niet meer genoeg geld heeft om kaartjes te kopen, dan wel dat hij niet over voldoende wisselgeld beschikt. Het depotreglement schrijft voor dat het depottegoed niet mag worden aangewend voor privédoeleinden. Vast staat dat werknemer in strijd heeft gehandeld met het depotreglement door een aanzienlijk bedrag aan het depot te onttrekken. Ter zitting heeft werknemer verklaard dat hij dit geld aan zijn vriendin heeft gegeven teneinde het verjaardagsfeestje van zijn dochter te kunnen bekostigen. Door een aanzienlijk bedrag te onttrekken aan het depot heeft hij de bedrijfsvoering van GVB in gevaar gebracht. Hiermee heeft werknemer zodanig verwijtbaar gehandeld dat van GVB niet langer gevergd kan worden dat de arbeidsovereenkomst voortduurt. Dat werknemer voornemens was het geld op enig moment terug te storten (hetgeen inmiddels ook is gebeurd), maakt dit niet anders. De kantonrechter gaat voorbij aan het verweer van werknemer dat GVB in mei 2015 het door werknemer te veel ontvangen salaris in één keer heeft verrekend met zijn salaris waardoor, zo stelt werknemer, hij op 15 juni 2015 over te weinig geld beschikte om de verjaardag van zijn dochter te bekostigen. Werknemer heeft niet betwist dat zijn leidinggevende meermalen aan hem heeft gevraagd of werknemer in financiële problemen zou komen door voornoemde verrekening en daarbij heeft aangegeven dat als dit het geval zou zijn, GVB bereid was om een passende oplossing te vinden. Werknemer heeft telkens aangegeven dat er geen financiële problemen waren en dat hij geen hulp nodig had. Onder die omstandigheden kan werknemer aan de verrekening geen rechtvaardiging ontlenen om geld te onttrekken aan het depot. De arbeidsovereenkomst wordt ontbonden op grond van artikel 7:669 lid 3 onderdeel e BW. Nu werknemer in deze procedure geen aanspraak maakt op een transitievergoeding, komt de kantonrechter niet toe aan beoordeling daarvan.