Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/publiekrechtelijk lichaam Curaçao
Gerechtshof Den Haag (Locatie 's-Gravenhage), 24 november 2015
ECLI:NL:GHDHA:2015:3219

werknemer/publiekrechtelijk lichaam Curaçao

Gelijkheidsbeginsel tussen ambtenaren en arbeidscontractanten voor gelijk loon faalt. Ontslag niet kennelijk onredelijk.

Werknemer is in dienst getreden van het land de Nederlandse Antillen, rechtsvoorganger van het land Curaçao, als arbeidscontractant bij het Kabinet van de Gevolmachtigd Minister te Den Haag (hierna: het Kabinet). Vanaf 1999 is werknemer (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt. In 2011 verhardt de situatie tussen werknemer en zijn leidinggevende(n). Werknemer heeft vervolgens geen gehoor meer gegeven aan oproepen op het werk te verschijnen. Volgens het Kabinet is sprake van een dienstverzuim. Bij brief van 2 december 2011 heeft de Gevolmachtigd Minister de arbeidsovereenkomst opgezegd met ingang van 1 mei 2012 onder aanbieding van een beëindigingsvergoeding van € 50.000. Deze vergoeding is in april 2012 uitbetaald. De kantonrechter heeft geoordeeld dat het ontslag niet kennelijk onredelijk is.

Het hof oordeelt als volgt. Anders dan werknemer meent, acht ook het hof geen sprake van kennelijk onredelijke opzegging. Dat werknemer nog te kampen heeft met hartklachten die maken dat hij regelmatig volledig of gedeeltelijk arbeidsongeschikt is, neemt niet weg dat hij ten tijde van de opzegging arbeidsgeschikt was. Bovendien heeft werknemer vanuit zijn functie een behoorlijk netwerk.

Behalve een schadevergoeding wegens kennelijk onredelijk ontslag heeft werknemer ook een bedrag van € 165.000 gevorderd als achterstallig loon, te weten de revaluatietoeslag waarop werknemer stelde als arbeidscontractant bij het Kabinet aanspraak te hebben op grond van een op 15 november 1985 door de Raad van Ministers van de Nederlandse Antillen genomen besluit, maar die nooit is uitbetaald. Dit onderdeel van de vordering is door de kantonrechter afgewezen omdat niet is aangetoond dat werknemer op grond van voornoemd besluit of enig nadien genomen besluit aanspraak op revaluatietoeslag heeft. Het hof wijst deze vordering af.

Vervolgens betoogt werknemer dat, als een besluit tot toekenning van de revaluatietoeslag niet is genomen, zijn vordering niettemin toewijsbaar is omdat Curaçao als overheidsorganisatie gebonden is aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, waaronder het gelijkheidsbeginsel. Daaruit volgt dat een arbeidscontractant op dezelfde wijze verloond behoort te worden als een gedetacheerd ambtenaar omdat voor een onderscheid geen geobjectiveerde motivering kan worden gegeven. Het is immers niet te begrijpen dat valutaschommelingen bij de gedetacheerde ambtenaar wel worden gecompenseerd en bij de arbeidscontractant niet. Dit betoog ziet eraan voorbij dat de bij het Kabinet gedetacheerde ambtenaren en de daar werkzame arbeidscontracten een totaal verschillende rechtspositie hebben. De ambtenaren zijn Antilliaanse ambtenaren, aangesteld om in Antilliaanse landsdienst werkzaam te zijn en daarvoor gerechtigd tot een Antilliaans salaris. De arbeidscontractanten zijn lokaal geworven en hebben een Nederlandse arbeidsovereenkomst gesloten om op het Kabinet in Den Haag werkzaam te zijn. Als hun bezoldiging in Antilliaanse munt is uitgedrukt en zij daardoor in hun levensonderhoud moeten voorzien in een ander land dan dat van de munteenheid waarin zij bezoldigd worden, vloeit dat voort uit de door hen gesloten overeenkomsten en komen de gevolgen van koerswisselingen voor hun rekening en risico. Als de op het Kabinet gedetacheerde ambtenaren in diezelfde positie zijn, vloeit dat niet voort uit hun aanstelling als ambtenaar, maar uit hun (in beginsel tijdelijke) detachering. Daarin is een objectief verschil van positie gelegen dat in redelijkheid aanleiding kan zijn voor het verschil in bezoldigingsregels. Het gelijkheidsbeginsel staat daaraan niet in de weg.