Rechtspraak
Rechtbank Den Haag (Locatie 's-Gravenhage), 20 november 2015
ECLI:NL:RBDHA:2015:13672
Stichting Florence/werkneemster
In 1999 is werkneemster bij Florence in dienst getreden. In 2013 heeft Florence besloten om zogeheten zorgroutes in te voeren, hierdoor is de functie van werkneemster per 1 augustus 2013 komen te vervallen. Werkneemster is vervolgens boventallig verklaard, waartegen door werkneemster bezwaar is gemaakt. Florence heeft vervolgens de boventalligheid herroepen, waarna werkneemster is teruggeplaatst in een andere functie. Ook die functie is vervolgens vervallen. Bij brief van 6 februari 2015 is werkneemster op basis van het reorganisatieplan van Florence formeel boventallig verklaard. Florence heeft daarop aan werkneemster een andere functie voor 18 uur per week met een minder goed salaris aangeboden. Werkneemster heeft hiertegen bezwaar gemaakt. In dit bezwaar stelt zij de fysieke belasting behorend bij die functie niet aan te kunnen. Volgens de bedrijfsarts is er geen sprake van zodanige fysieke belemmeringen op grond waarvan de aangeboden functie geen passende functie zou zijn. Werkneemster heeft niet gereageerd op het deskundigenoordeel. Werkneemster heeft hier veelal het woord laten voeren door haar ouders. Werkneemster heeft geweigerd een driepartijengesprek met de bedrijfsarts aan te gaan. Het UWV oordeelt - bij het tweede ‘second opinion verzoek’ van werkneemster - dat werkneemster in staat is haar eigen werk te verrichten. Florence dient vervolgens een ontbindingsverzoek in op grond van artikel 7:669 lid 3 onderdeel e BW en op grond van artikel 7:669 lid 3 onderdeel g BW.
De kantonrechter oordeelt als volgt. De memorie van toelichting bij de WWZ geeft bij artikel 7:669 lid 3 onderdeel e BW aan dat het handelen of nalaten van de werkneemster zodanig ernstig dient te zijn dat van de werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Hoewel het bepaalde in artikel 7:669 lid 3 onderdeel e BW ruimer is dan alleen de dringende reden, zijn de door Florence aangevoerde verwijten, zowel ieder afzonderlijk, als tezamen, niet dermate ernstig dat van Florence niet in redelijkheid kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst langer te laten voortduren. Niet weersproken is immers dat werkneemster sociaal zwakker is dan gemiddeld en tevens laag opgeleid. In dit verband is van belang dat Florence jarenlang de situatie heeft laten bestaan dat werkneemster naar alle tevredenheid van Florence een ongeschoolde functie heeft uitgeoefend zonder enige (aantoonbare) stimulans van Florence om werkneemster verder op te leiden. Onder die omstandigheden is de weigering van werkneemster om de aangeboden functie te accepteren niet te kwalificeren is als verwijtbaar handelen in de zin van artikel 7:669 lid 3 onderdeel e BW. Niet valt immers in te zien waarom werkneemster akkoord zou moeten gaan met een (evenals haar huidige functie) ongediplomeerde functie, maar dan voor minder uren per week en tegen een lager salaris. Evenmin zijn de keuze van werkneemster om het woord te laten voeren door haar ouders, het niet reageren op het deskundigenoordeel, het niet aangaan van een driepartijengesprek met de bedrijfsarts, het dagvaarden van Florence, de gestelde beledigende stellingen in de dagvaarding, de gestelde onvoldoende inzet bij het oplossen van de boventalligheid en de verstoorde relatie aan te merken als ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkneemster. Met betrekking tot de grond genoemd in artikel 7:669 lid 3 onderdeel g BW baseert Florence zich op dezelfde verwijten en omstandigheden als bij de grond genoemd in artikel 7:669 lid 3 onderdeel e BW. De kantonrechter herhaalt dat het een werkneemster vrij staat om zich te verweren tegen een aanstaand ontslag en dat deze niet zomaar genoegen hoeft te nemen met een functie voor minder uren per week en een lager salaris. Dat hierdoor wrevel is ontstaan bij Florence, mag zo zijn, maar dit kan werkneemster niet in overwegende mate worden aangerekend. De vraag is dan of er desondanks sprake is van een verstoorde relatie op basis waarvan een ontbinding dient te volgen. Werkneemster heeft aangevoerd dat zij tot op heden haar functie normaal en tot tevredenheid verricht. Volgens de kantonrechter valt niet in te zien waarom het vertrouwen van Florence in werkneemster onherstelbaar beschadigd zou zijn. De kantonrechter wijst daarom het ontbindingsverzoek af.