Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/werkgever
Rechtbank Noord-Holland (Locatie Alkmaar), 15 december 2015
ECLI:NL:RBNHO:2015:11452

werknemer/werkgever

Ontslag op staande voet. Werkgever wordt in de gelegenheid gesteld te bewijzen dat werkneemster geen zin had om te komen werken en er geen sprake was van een ziekmelding. Aanhouding voorwaardelijk ontbindingsverzoek.

Werkneemster is op 18 februari 2015 in dienst getreden bij werkgever. Op 30 augustus 2015 heeft de moeder van werkneemster werkgever gebeld om de dienst van haar dochter af te zeggen. Vervolgens is werkneemster op staande voet ontslagen. Werkneemster verzoekt het ontslag op staande voet te vernietigen en werkgever te veroordelen tot doorbetaling van loon. Voorts verzoekt werkneemster wedertewerkstelling. Aan dit verzoek legt werkneemster ten grondslag dat geen sprake is van een dringende reden voor ontslag op staande voet. De moeder van werkneemster heeft werkneemster op 30 augustus 2015 ziek gemeld, waardoor geen sprake is van werkweigering. Voorts heeft werkneemster een verzoek gedaan een billijke vergoeding toe te kennen, werkgever te veroordelen tot betaling van vergoeding wegens onregelmatige opzegging en wegens het niet nakomen van de aanzegverplichting. Werkgever verweert zich tegen het verzoek. Hij voert aan dat sprake is van een dringende reden. Vijf minuten voor haar dienst begon, heeft de moeder van werkneemster gebeld om te zeggen dat werkneemster er geen zin meer in had. Werkgever erkent dat hij de aanzegboete is verschuldigd. Voorts heeft werkgever een voorwaardelijk ontbindingsverzoek ingediend.

De kantonrechter oordeelt als volgt. Partijen geven een andere lezing van het telefoongesprek van 30 augustus 2015. Op werkgever rust het bewijs van zijn stelling dat de moeder van werkneemster zou hebben gezegd dat werkneemster niet zal komen werken omdat zij er geen zin meer in heeft en dat derhalve geen sprake was van een ziekmelding. Hetgeen werkgever ter ondersteuning van zijn standpunt heeft overgelegd, is nog niet voldoende om thans reeds het bewijs geleverd te achten dat de moeder van werkneemster dat zou hebben gezegd, zulks mede in het licht van hetgeen werkneemster daartegenover heeft gesteld. Derhalve zal werkgever overeenkomstig zijn bewijsaanbod in de gelegenheid worden gesteld te bewijzen dat de moeder van werkneemster op 30 augustus 2015 zou hebben medegedeeld dat werkneemster niet zal komen werken omdat zij er geen zin in heeft en dat geen sprake was van een ziekmelding.

In de zaak van het tegenverzoek gaat het om de vraag of de arbeidsovereenkomst tussen partijen (voorwaardelijk) moet worden ontbonden op grond van artikel 7:671b lid 1 BW. Werkgever verzoekt de arbeidsovereenkomst voorwaardelijk te ontbinden, ‘indien het ontslag op staande voet wordt vernietigd’. Uit hetgeen hiervoor is overwogen, volgt dat in de zaak met betrekking tot het ontslag op staande voet een bewijsopdracht is gegeven en nog geen beslissing wordt genomen. Dat betekent dat van een vernietiging van een ontslag op staande voet thans geen sprake is en de voorwaarde waaronder werkgever zijn verzoek heeft ingediend, dus (nog) niet is vervuld. Dat betekent dat de beslissing op het verzoek van werkgever zal worden aangehouden totdat op het verzoek van werkneemster tot vernietiging van het ontslag op staande voet is beslist. Hetzelfde geldt voor de verzochte vergoeding wegens onregelmatige opzegging.