Rechtspraak
Rechtbank Midden-Nederland (Locatie Utrecht), 11 maart 2015
ECLI:NL:RBMNE:2015:9191
werknemer/Oracle Nederland B.V.
In deze schadestaatprocedure heeft de kantonrechter bij tussenvonnis een deskundigenonderzoek bevolen, omdat onvoldoende vaststond of de werkneemster in kwestie dezelfde RSI-klachten en beperkingen heeft en zal houden als die zij ten tijde van haar uitval op 18 maart 1998 had. De werkgever (Oracle) heeft daarop Dellemijn ingeschakeld om het bevolen deskundigenonderzoek uit te voeren. Dellemijn heeft dit deskundigenonderzoek uitgevoerd en naar aanleiding daarvan een onderzoeksrapportage opgesteld. Werkneemster maakt bezwaar tegen deze onderzoekrapportage, omdat deze niet zou voldoen aan de daaraan te stellen eisen. Werkneemster stelt dat haar klachten reëel, niet ingebeeld, niet voorgewend en niet overdreven zijn (HR 8 juni 2001, NJ 2001, 433). Oracle kan zich op haar beurt wel vinden in de onderzoeksbevindingen van Dellemijn en meent dat werkneemster het recht heeft verspeeld om daartegen nog bezwaren te maken, nu zij heeft nagelaten deze bij haar reactie op de conceptrapportage te uiten.
De kantonrechter oordeelt als volgt. Het verweer van Oracle dat werkneemster met haar bezwaren te laat is nu zij deze niet heeft kenbaar gemaakt bij haar reactie op de conceptrapportage, slaagt niet. De door Dellemijn mede aan werkneemster geboden gelegenheid om op zijn conceptrapportage te reageren had ten doel feitelijke onvolkomenheden in de rapportage te herstellen. Indien een partij van die gelegenheid geen gebruik maakt, heeft dat niet tot gevolg dat daardoor het recht wordt verwerkt om alsnog in het vervolg van het geding bezwaren tegen de definitieve rapportage in te brengen. Voor zover de bezwaren van werkneemster betrekking hebben op de wijze van totstandkoming van de onderzoeksrapportage van Dellemijn kunnen deze haar niet baten. Niet gebleken is dat Dellemijn zijn onderzoek niet heeft ingericht zoals van een deskundige in zijn positie verwacht mocht worden. Ook is niet gebleken dat Dellemijn geen rekening met de gerechtvaardigde belangen van werkneemster heeft gehouden. Werkneemster is voldoende in de gelegenheid gesteld de voor het onderzoek relevante medische stukken in te zenden. Dit is ook in een zodanig stadium gebeurd dat Dellemijn daarmee in zijn oordeelvorming rekening heeft kunnen houden. Bij tussenvonnis is beslist dat door middel van een deskundigenonderzoek inzicht moest worden verschaft in de aard en ernst van de beperkingen die werkneemster vanaf haar uitval in maart 1998 heeft ondervonden en dat diende te worden vastgesteld of en in hoeverre die beperkingen arbeidsgerelateerd zijn. Dit betekent dat Dellemijn zijn onderzoeksopdracht niet te buiten is gegaan. Bovendien staat de aansprakelijkheid van Oracle ingevolge artikel 7:658 BW jegens werkneemster vast. In dit geding is nog slechts de vraag naar het verband tussen die werkomstandigheden en (de omvang van) de schade aan de orde. Voorts volgt de kantonrechter de werkneemster niet in haar standpunt met betrekking tot de uitspraak van de Hoge Raad (HR 8 juni 2001, NJ 2001, 433), omdat mede op basis van de bevindingen van Dellemijn niet objectief kan worden vastgesteld dat de subjectieve klachten van werkneemster reëel, niet ingebeeld, niet voorgewend en niet overdreven zijn. Het voorgaande laat nog onbeantwoord de vraag over welke periode de eind 1997, begin 1998 ontstane klachten van werkneemster, en de daarmee samenhangende schade, aan Oracle is toe te rekenen. De toerekening dient weliswaar in beginsel ruim te geschieden, in die zin dat Oracle tevens heeft op te komen voor buiten de normale lijn der verwachting gelegen schade, maar toerekening strekt zich niet ook uit tot voortdurende schade die voortvloeit uit de omstandigheid dat werkneemster behandelmogelijkheden onbenut heeft gelaten die redelijkerwijs van haar wél mochten worden gevergd. Op grond van de in die tijd uitgebrachte rapportage concludeert Dellemijn ‘dat zowel de Mensendiecktherapeut, de fysiotherapeut en de neuroloog de resterende klachten wijten aan stress’. Ook hebben onderzoekend psychologen gewezen op een mogelijke psychogene factor en is aan werkneemster een multidisciplinaire, gedragsmatige behandeling geadviseerd. Onder deze omstandigheden kan het voortbestaan van de klachten niet meer aan Oracle worden toegerekend. De kantonrechter oordeelt dat werkneemster niet later dan eind 2000 zoveel baat bij de aanbevolen behandeling zou hebben gehad dat verdere schade, derhalve die welke in de periode na 31 december 2000 zou zijn geleden, niet meer in zodanig verband staat met de schending door Oracle van haar zorgplicht ingevolge artikel 7:658 BW dat deze haar, gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, niet meer als een gevolg daarvan kan worden toegerekend. Elke verdere beslissing wordt aangehouden.