Rechtspraak
werkgeefster/werknemerRechtbank Gelderland, 22 september 2015
werkgeefster/werknemer
Werknemer is sinds 2007 in dienst van een stichting als statutair bestuurder. In 2014 is hij ook statutair bestuurder geworden van een andere stichting binnen hetzelfde samenwerkingsverband. Op 24 juni 2015 is werknemer geschorst, nadat de raad van toezicht (RvT) heeft geconcludeerd dat een voorzetting van de samenwerking niet mogelijk is. De Stichting verzoekt ontbinding van de arbeidsovereenkomst, primair op grond van artikel 7:669 lid 3 onderdeel g BW, subsidiair op grond van artikel 7:669 lid 3 onderdeel h BW. De Stichting voert aan dat in de functie van directeur-bestuurder begrippen als openheid, transparant handelen, vertrouwen, het nemen van verantwoordelijkheid voor anderen, daadkrachtig handelen, besluitvaardigheid en zelfreflectie en zelfkennis centraal staan. Dergelijke ‘soft skills, people skills’ zijn essentieel voor een goed presterende directeur-bestuurder. Die vaardigheden heeft de RvT door de jaren heen niet gezien bij werknemer, waardoor de arbeidsrelatie uiteindelijk verstoord is geraakt. Er hebben zich sinds 2010 diverse incidenten voorgedaan. Ten aanzien van de subsidiaire grondslag wordt aangevoerd dat de visie van werknemer op leidinggeven haaks staat op de visie van de RvT en het MT. Laatstgenoemde streven naar samenwerking, transparantie en wederzijds vertrouwen, maar werknemer bestuurt zelfstandig en streeft naar een situatie waarbij hij volledig ‘in control’ is. Werknemer verzoekt primair het ontbindingsverzoek af te wijzen.
De kantonrechter oordeelt als volgt. In elk geval tot juni 2015 is geen sprake geweest van een duurzaam verstoorde arbeidsrelatie in de zin van de wet. Vast staat dat de RvT in december 2014 zijn vertrouwen in werknemer als directeur-bestuurder heeft uitgesproken. De RvT vond het in januari 2015 noodzakelijk dat werknemer zou worden gecoacht en dat hij een door de RvT uitgezochte cursus zou gaan volgen. Uit niets blijkt dat werknemer vervolgens op enig moment is aangesproken op het (niet) volgen van de door de RvT uitgezochte cursus. Het gesprek van januari 2015 heeft dus geen follow-up gehad. Over de exacte toedracht van een incident in juni 2015 verschillen partijen van mening. De lezing van werknemer wordt voor juist gehouden en de Stichting wordt niet tot bewijslevering toegelaten. De Stichting heeft mede verklaringen overgelegd van medewerkers, waaruit kan worden opgemaakt dat (ook) deze medewerkers ongepast gedrag van werknemer hebben ervaren. Ook hiervoor geldt dat werknemer hierop nooit is aangesproken en dat geen verbetering is nagestreefd. Het beroep op de g-grond slaagt niet.
Ten aanzien van de subsidiair aangevoerde grond, de h-grond, wordt aangevoerd dat sprake is van een verschil in visie. Inderdaad blijkt uit de stukken dat werknemer een andere mening is toegedaan met betrekking tot de taken en bevoegdheden van de RvT en de afstand die de RvT ten opzichte van hem in acht moet nemen. Van dit verschil in visie is mogelijk sprake maar, wat er zij van de vraag of dit onder de h-grond te brengen zou kunnen zijn, niet is gebleken dat partijen het op dit punt niet eens zouden kunnen worden en een werkbare situatie zouden behouden/krijgen. Vast staat dat beide partijen aan ter zake deskundigen een advies hebben gevraagd, maar hier is door de ontwikkelingen in juni 2015 tot op heden niets mee gedaan. Voor een deel is door de Stichting hier hetzelfde feitencomplex aangevoerd. In het huidige ontslagrecht kunnen verschillende ontslagredenen die elk op zich onvoldoende zijn voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst, evenwel niet bij elkaar worden opgeteld om een beëindiging van de arbeidsrelatie te kunnen dragen. Volgt afwijzing van het ontbindingsverzoek [red: het verzoek van werknemer tot wedertewerkstelling is toegewezen, zie AR 2016-0056].