Rechtspraak
Rechtbank Rotterdam (Locatie Rotterdam), 29 januari 2016
ECLI:NL:RBROT:2016:701
werknemer/GS-Hydro Benelux B.V.
Werknemer is als financial controler en mede als lid van het managementteam in dienst van GS-Hydro Benelux B.V. (hierna: GS-Hydro). Sedert 2004 is werknemer betrokken bij HPM, afnemer en leverancier van GS-Hydro, werkzaam in dezelfde markt. Aanvankelijk als aandeelhouder en vanaf 30 augustus 2014 tevens als bestuurder. Hiervan heeft werknemer geen melding gemaakt aan GS-Hydro. Nadat werknemer op non-actief werd gesteld zijn, vanwege op 25 en 26 oktober 2012 in zijn computer aangetroffen e-mails, verdenkingen ontstaan. Deze verdenkingen waren voor GS-Hydro aanleiding om op 15 november 2012 PricewaterhouseCoopers Advisory N.V. (hierna: PWC) opdracht te geven voor het instellen van een onderzoek. Op 26 februari 2013 heeft een gesprek met werknemer plaatsgevonden waarin hij in de gelegenheid werd gesteld te reageren op de bevindingen van de onderzoeker. Op 5 maart 2013 is werknemer op staande voet ontslagen. Als dringende reden is door GS-Hydro onder meer aangegeven dat werknemer als bestuurder en aandeelhouder betrokken is bij HPM en daarmee GS-Hydro heeft beconcurreerd. Ook heeft werknemer als bestuurder van HPM en lid van het managementteam van GS-Hydro conflicterende belangen gecreëerd en de belangenverstrengeling vanaf 2004 tot heden geheim gehouden. Werknemer vordert vernietiging van het ontslag op staande voet, stellende dat het ontslag niet onverwijld is gegeven en dat er geen dringende reden aan het ontslag ten grondslag ligt.
De kantonrechter oordeelt als volgt. Aan het onverwijldheidsvereiste van artikel 7:677 BW is voldaan. GS-Hydro heeft onderzoek laten doen naar de mogelijke onregelmatigheden en in dat geval dient zij de resultaten van het onderzoek af te wachten alvorens zij een beslissing kan nemen over het wel of niet verlenen van ontslag. Op 28 februari 2013 werd algehele duidelijkheid verschaft door de onderzoeker. Niet eerder dan op die datum kon GS-Hydro dan ook een beslissing nemen over het ontslag. Dat het onderzoek lang heeft geduurd kan niet aan GS-Hydro worden toegerekend, nu zij afhankelijk is van de onderzoeker, en de lange duur van het onderzoek kan niet leiden tot het oordeel dat daarmee geen sprake is van een onverwijld genomen beslissing. Op 5 maart 2013, drie werkdagen na afronding van het onderzoek, is het ontslag onverwijld aan werknemer verleend.
Met betrekking tot de dringende reden oordeelt de kantonrechter als volgt. Uit het PWC-onderzoek blijkt dat in de jaren dat werknemer financial controler bij GS-Hydro en bestuurder van HPM was, de ondernemingen over en weer bedragen hebben gefactureerd. Werknemer was actief betrokken bij de verschillende transacties. Daarmee is gegeven dat sprake is geweest van een belangenverstrengeling. Temeer nu werknemer, gezien zijn beide functies, in staat was om de prijzen te bepalen. Een ieder, maar zeker een financial controler, die bovendien lid is van het managementteam, dient te begrijpen dat deze verstrengeling van belangen grote financiële nadelen kan meebrengen voor de onderneming waarvoor hij werkzaam is. Of daadwerkelijk financieel nadeel is ontstaan is daarbij niet van belang. Tevens is, op grond van overgelegde e-mails, komen vast te staan dat werknemer gepoogd heeft de belangen van het managementteam in HPM geheim te houden. De activiteiten van werknemer voor HPM en het niet melden daarvan door hem aan het groepsmanagement alleen al vormen dringende redenen die een ontslag kunnen dragen, vooral ook in aanmerking nemend dat werknemer lid was van het managementteam en daarin een belangrijke en vertrouwelijke functie had als CFO. Het ontslag op staande voet is daarmee terecht gegeven. Werknemer wordt in reconventie veroordeeld in de kosten van het onderzoek. Het onderzoek was noodzakelijk omdat geen van de medewerkers open kaart heeft gespeeld. De aan het onderzoek bestede uren acht de kantonrechter niet onredelijk. Werknemer wordt dan ook veroordeeld tot betaling van € 59.570 aan GS-Hydro.