Naar boven ↑

Rechtspraak

ondernemingsraad ROC Flevoland/Stichting Regionaal Opleidingen Centrum Flevoland
Rechtbank Midden-Nederland (Locatie Almere), 2 februari 2016
ECLI:NL:RBMNE:2016:530

ondernemingsraad ROC Flevoland/Stichting Regionaal Opleidingen Centrum Flevoland

Besluit ROC inhoudende dat ieder schooljaar start op de laatste maandag van augustus is niet instemmingsplichtig.

Op de arbeidsovereenkomsten van docerend en ondersteunend personeel van het ROC is de CAO MBO van toepassing. Met instemming van de ondernemingsraad (hierna: OR) is een vakantieregeling vastgesteld. Op 10 november 2015 heeft het ROC besloten dat ieder schooljaar start op de laatste maandag van augustus (hierna: het besluit). De ratio achter het besluit is het creëren van rust en regelmaat in het studiejaar, waardoor in ieder studiejaar een onderwijsprogramma van gelijke duur kan worden aangeboden en steeds kan worden voldaan aan de wettelijke verplichting van een onderwijsaanbod van ten minste 1600 studiebelastingsuren, verdeeld over 200 schooldagen per jaar. Kern van het geschil tussen partijen is de vraag of het besluit een instemmingsplichtig besluit in de zin van artikel 27 lid 1 onderdeel b WOR betreft.

De kantonrechter oordeelt als volgt. In de vakantieregeling, die met instemming van de OR op 17 juli 2012 is vastgesteld, is bepaald dat de planning van de vakantie van de werknemers van het ROC decentraal (door de leidinggevende in overleg met de individuele werknemers) wordt vastgesteld. In de vakantieregeling is voorgeschreven dat als uitgangspunt de door de raad van bestuur vastgestelde studentenvakanties wordt gehanteerd. De vakantieregeling biedt naar het oordeel van de kantonrechter ruimte aan de teams om bij de planning van vakantiedagen van het personeel, zoals ook expliciet in de vakantieregeling staat genoemd, af te wijken van de schoolvakantie van studenten. De stelling van de OR dat dit nauwelijks mogelijk is en dat het personeel feitelijk gedwongen is om in de studentenvakanties vakantie op te nemen, heeft zij onvoldoende onderbouwd. Bovendien is in de vakantieregeling bepaald dat de raad van bestuur bij de vaststelling van de studentenvakanties (waarvan het ROC - zij het overigens niet geheel eenduidig - stelt dat zij die niet (of niet langer) centraal regelt maar aan de teams overlaat) in principe de door het ministerie van OC&W afgegeven adviesdata volgt. Het laatste betreft naar het oordeel van de kantonrechter ook weer een uitgangspunt waarvan kan worden afgeweken. Als al moet worden aangenomen dat het besluit de zomervakantie van studenten regelt, betekent dat dan ook niet dat het ROC daarmee in strijd met de vakantieregeling handelt. Gelet op het voorgaande concludeert de kantonrechter dat het besluit de regeling die betrekking heeft op de wijze waarop of de periode waarin door het personeel vakantie kan of moet worden opgenomen niet wijzigt en dat het besluit derhalve niet valt onder het instemmingsrecht van de OR op grond van artikel 27 WOR.