Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/werkgever
Rechtbank Amsterdam, 15 februari 2016

werknemer/werkgever

Ontslag op staande voet medewerker algemene dienst (Wsw-indicatie) wegens het geven van een kopstoot aan leidinggevende rechtsgeldig. Afwijzing voorwaardelijk ontbindingsverzoek. Met toewijzing van het voorwaardelijke verzoek zou de kantonrechter te veel op de stoel van de hogere rechter gaan zitten.

Werknemer is sinds 2008 in dienst als medewerker algemene dienst (op Wsw-indicatie). Op 26 oktober 2015 heeft zich een incident voorgedaan, waarbij werknemer een leidinggevende een kopstoot heeft gegeven. Op 27 oktober 2015 is werknemer hiervoor op staande voet ontslagen. Werknemer verzoekt vernietiging van het ontslag. Hij stelt dat de verweten gedraging op zichzelf wel een dringende reden is voor ontslag op staande voet, maar dat er in zijn geval sprake is van subjectieve factoren die werkgever onvoldoende heeft meegewogen. Hij lijdt aan een bipolaire stoornis, waardoor zijn gedrag hem niet kan worden aangerekend. Werkgever is bekend met de beperkingen van werknemer, die ook in de Wsw-indicatie staan vermeld. Werkgever verzoekt voorwaardelijke ontbinding, primair wegens verwijtbaar handelen (art. 7:669 lid 3 onderdeel e BW).

De kantonrechter oordeelt als volgt. Vooropgesteld wordt dat werkgever een stringent integriteitsbeleid hanteert dat schriftelijk is vastgelegd en waarvan werknemer bij het sluiten van de arbeidsovereenkomst een exemplaar heeft ontvangen. Werknemer heeft grensoverschrijdend en ontoelaatbaar gedrag vertoond dat een werkgever niet kan tolereren. Een minder vergaande maatregel als door werknemer bepleit is daarom niet aangewezen. De lengte van zijn dienstverband en het feit dat zich niet eerder een dergelijk voorval heeft voorgedaan maakt dit niet anders. Voorts weegt mee dat werknemer geen blijk geeft van enig besef van de ernst van zijn gedraging. Het verzoek tot vernietiging van het ontslag wordt afgewezen. Voor een transitievergoeding is gezien de verwijtbaarheid van werknemer geen plaats.

Naar het oordeel van de kantonrechter past een (voorwaardelijke) ontbinding vooruitlopend op een eventueel andersluidende beslissing van een hogere instantie over de rechtsgeldigheid van het gegeven ontslag niet goed in de huidige wettelijke regeling, waarin hoger beroep van de beslissing van de kantonrechter tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst en vernietiging van de opzegging als bedoeld in de artikelen 7:677 lid 4 BW en 7:681 BW is opengesteld. Dit systeem wordt in een geval als het onderhavige onnodig gecompliceerd. Daarbij neemt de kantonrechter in aanmerking dat artikel 7:683 BW de mogelijkheid biedt om in hoger beroep de werkgever te veroordelen tot herstel van de arbeidsovereenkomst dan wel een billijke vergoeding toe te kennen. Ook kan de hogere instantie op de voet van artikel 7:683 lid 4 jo. 7:682 lid 6 BW bij een veroordeling tot herstel bepalen op welk tijdstip de arbeidsovereenkomst wordt hersteld en voorzieningen treffen voor de rechtsgevolgen van de onderbreking van de arbeidsovereenkomst. De kantonrechter is kortom van oordeel dat hij met toewijzing van het voorwaardelijke verzoek in dit geval te veel op de stoel van de hogere rechter zou gaan zitten. Het verzoek wordt daarom afgewezen.

  • Instantie: Rechtbank Amsterdam
  • Datum uitspraak: 15-02-2016
  • Roepnaam: werknemer/werkgever
  • Zaaknummer: 4657065 \ EA VERZ 15-1288, 4757842 \ EA VERZ 16-52
  • Nummer: AR-2016-0185