Naar boven ↑

Rechtspraak

werkneemster/Stichting AFS Nederland
Rechtbank Midden-Nederland (Locatie Utrecht), 21 januari 2016
ECLI:NL:RBMNE:2016:357

werkneemster/Stichting AFS Nederland

Vernietiging ontslag op staande voet directeur. Geen dringende reden. Afwijzing voorwaardelijk ontbindingsverzoek (d-grond en g-grond). Ook beroep op h-grond faalt, nu onvoldragen gronden niet tot één redelijke grond mogen worden opgeteld.

Werkneemster is in dienst van Stichting AFS Nederland (hierna: AFS). Op 15 juli 2015 is werkneemster op staande voet ontslagen. Bij beschikking van 14 oktober 2015 heeft de kantonrechter, in het kader van de door werkneemster verzochte voorlopige voorzieningen, geoordeeld dat onvoldoende aannemelijk is dat werkneemster (hardnekkig) heeft geweigerd om te voldoen aan redelijke bevelen of opdrachten van AFS. Werkneemster verzoekt thans vernietiging van het ontslag op staande voet. AFS verzoekt voorwaardelijk, indien en voor zover de arbeidsovereenkomst met werkneemster niet is geëindigd door het ontslag op staande voet op 15 juli 2015, om de arbeidsovereenkomst met werkneemster te ontbinden en doet daarbij een beroep op de d-grond, de g-grond en de h-grond. Ten eerste stelt AFS dat sprake is van disfunctioneren, nu na het aantreden van werkneemster als directeur het aantal uitwisselingsstudenten sterk is gedaald en dat AFS met werkneemster als directeur in vijf van de zes jaren een fors negatief resultaat heeft behaald. Ten tweede stelt AFS dat sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding, doordat werkneemster op 4 juli 2015 een e-mailbericht heeft gestuurd naar AFS International waarin zij problemen in de samenwerking tussen haar en haar collega aan de orde stelt. Daarnaast waren er in de periode daaraan voorafgaand de nodige botsingen geweest tussen werkneemster en het bestuur. Ten derde stelt AFS dat, voor zover voornoemde gronden niet ieder voor zich tot ontbinding leiden, ze in ieder geval in samenhang bezien moeten leiden tot het oordeel dat het van haar niet kan worden gevergd om de arbeidsovereenkomst te laten voortduren (h-grond).

De kantonrechter oordeelt als volgt. Na de beschikking van 14 oktober 2015 zijn er geen nieuwe feiten naar voren gekomen. In aansluiting op de overwegingen in die beschikking is de kantonrechter van oordeel dat er geen sprake is van een dringende reden voor ontslag op staande voet. De kantonrechter zal het verzoek van werkneemster om het ontslag op staande voet te vernietigen dan ook toewijzen. Met betrekking tot de door AFS verzochte voorwaardelijke ontbinding oordeelt de kantonrechter allereerst dat werkneemster thans weliswaar ziek is, maar dat het opzegverbod wegens ziekte niet geldt nu zij ziek is geworden nadat de kantonrechter het verzoek om ontbinding heeft ontvangen. Bovendien houdt het verzoek tot ontbinding geen verband met haar ziekte. Voor wat betreft de d-grond oordeelt de kantonrechter dat AFS werkneemster niet tijdig in kennis heeft gesteld van de punten waarop zij onvoldoende functioneerde en werkneemster onvoldoende in de gelegenheid heeft gesteld om haar functioneren te verbeteren. Er is dan ook geen sprake van een redelijke grond in de zin van artikel 7:669 lid 3 onderdeel d BW. In de beschikking van 14 oktober 2015 heeft de kantonrechter overwogen dat sinds eind juni althans begin juli 2015 de verstandhouding tussen werkneemster en het bestuur ernstig is verstoord. De kantonrechter komt ook nu tot het oordeel dat sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding tussen partijen. Echter, AFS heeft zich onvoldoende ingespannen om de arbeidsrelatie te herstellen. AFS heeft ten onrechte niet de regie gevoerd nadat werkneemster een e-mailbericht aan AFS International had gestuurd. AFS is ook niet ingegaan op het voorstel van werkneemster om een mediationtraject te starten, hetgeen wel op haar weg had gelegen, althans van AFS mocht verlangd worden dat zij zich (meer) had ingespannen om door gesprekken de relatie tussen werkneemster en haar collega te herstellen. De verstoorde verstandhouding die in die impasse is ontstaan is daarom naar het oordeel van de kantonrechter geen grond voor ontbinding in de zin van artikel 7:669 lid 3 onderdeel g BW. Het ligt op de weg van AFS en werkneemster om zich (alsnog) in te spannen voor een herstel van de verhoudingen, eventueel via mediation. Met betrekking tot de aangevoerde h-grond overweegt de kantonrechter dat in het huidige ontslagrecht verschillende redenen die ieder voor zich onvoldoende zijn om een redelijke grond te vormen niet mogen worden samengeteld tot één redelijke grond. Het beroep van AFS op de h-grond faalt dan ook. Volgt afwijzing van het ontbindingsverzoek.