Rechtspraak
X c.s./A c.s.
De vereniging Vereeniging Monumentenwacht Nederland (hierna: VMN) had een bureau met drie medewerkers, X, Y en Z (hierna: X. c.s.). Bij notariële akte van 24 juni 2014 is opgericht de vereniging Vereniging Provinciale Monumentenwachten Nederland (hierna: VPMN). Na de oprichting van VPMN zijn enkele activa van VMN aan VPMN overgedragen. Bij vonnis d.d. 19 augustus 2014 is VMN in staat van faillissement verklaard. Het faillissement is uitgesproken op eigen aanvraag van VMN. Ten tijde van het uitspreken van het faillissement werd het bestuur van VMN gevormd door bestuurders A, B, C, D en E (hierna: A c.s.). De arbeidsovereenkomsten met de drie medewerkers zijn door de curator bij brief van 20 augustus 2014 opgezegd. X c.s. vordert voor recht te verklaren dat A c.s. hoofdelijk aansprakelijk is voor de geleden en nog te lijden schade van X c.s., ten gevolge van het onrechtmatig handelen van A c.s. wegens misbruik van faillissementsrecht.
De rechtbank oordeelt als volgt. A c.s. is eerst aansprakelijk - en heeft persoonlijk onrechtmatig jegens X c.s. gehandeld - als hij bij het aanvragen van het faillissement van VMN het vooropgezette doel heeft gehad te bewerkstelligen dat de activiteiten van VMN zonder X c.s. konden worden voortgezet. Uit de vaststaande feiten blijkt dat de vereniging, alvorens A c.s. op 19 december 2013 als bestuurder aantrad, reeds in financieel opzicht in zwaar weer verkeerde. De subsidie van € 120.000 per jaar afkomstig van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (hierna: RCE) die VMN voor de jaren 2008, 2009 en 2010 had ontvangen, was weggevallen. VMN heeft over de jaren 2012 en later hoogstens nog een bedrag van € 50.000 ontvangen voor ‘monitordata’ maar evenwel binnen de kaders van de reguliere inkoopprocedure van het rijk. De verhuurder van het door VMN gehuurde pand was niet bereid de huur te verlagen en wilde enkel voor 30% van de huurprijs ingaande 1 april 2014 uitstel geven. A c.s. is na zijn aantreden daarnaast geconfronteerd met de brief van de onderhuurder waaruit blijkt dat de onderhuurder haar onderhuurovereenkomst gedeeltelijk had opgezegd, waarbij een volledig vertrek in het vooruitzicht werd gesteld. X c.s. heeft niet voldoende gemotiveerd betwist dat daarna door de feitelijke opzegging van de overeenkomsten van onderhuur VMN op 1 juli 2014 beschikte over 404 m2 bedrijfsruimte voor drie medewerkers en dat de netto huurlasten per die datum zouden stijgen van € 42.000 naar meer dan € 82.000 tot 1 januari 2019 en dat van uitzicht op een andere huurder geen sprake was. Uit het bovenstaande en de door A c.s. overgelegde balans per einde augustus 2014, het exploitatieoverzicht per einde augustus 2014 en de definitieve jaarrekening 2013 is af te leiden dat het faillissement van VMN onafwendbaar was. Uit niets blijkt dat A c.s. het faillissement van VMN heeft aangevraagd met het enkele doel de activiteiten van VMN voor te zetten in VPMN, maar dan zonder X c.s. Dat VPMN op 24 juni 2014 is opgericht door een aantal van de bestuursleden van VMN en enkele activa van VMN heeft overgenomen, is in dit verband onvoldoende van belang. Ook al zou sprake zijn van een tevoren voorbereide ‘doorstart’, gelet op de financiële toestand waarin VMN verkeerde is in dit geval hoe dan ook geen sprake van oneigenlijk gebruik van het middel van de faillissementsaanvraag. Ook het feit dat het UWV op 7 maart 2014 toestemming heeft geweigerd om de arbeidsverhouding met de medewerkers op te zeggen maakt - gelet op de financiële situatie waarin VMN geraakte - een en ander niet anders. Volgt afwijzing van de vordering.