Rechtspraak
Gerechtshof 's-Hertogenbosch (Locatie 's-Hertogenbosch), 12 april 2016
ECLI:NL:GHSHE:2016:1429
werknemer/Flex Force Company B.V.
Werknemer is op 1 november 2012 bij Flex Force in dienst getreden in de functie van Buyer op basis van een arbeidsovereenkomst. In de arbeidsovereenkomst is opgenomen dat Flex Force werknemer voor de duur van de opdracht met Tebodin wenst aan te nemen. Vervolgens is bepaald dat de arbeidsovereenkomst van rechtswege eindigt zodra de opdracht (Tobodin) eindigt. Per e-mail van 18 april 2013 is zijdens Tebodin aan Flex Force medegedeeld dat de inleenopdracht zal worden beëindigd en dat de laatste werkdag van werknemer, wat Tebodin betreft, 7 mei 2013 is. In het bestreden vonnis heeft de kantonrechter (kort samengevat) overwogen dat Flex Force zich er in feite op beroept dat zij een uitzendbeding met werknemer is overeengekomen en dat het beroep op dat beding slaagt. Tegen dit oordeel keert werknemer zich in hoger beroep.
Het hof oordeelt als volgt. Alhoewel de arbeidsovereenkomst kenmerken heeft van een uitzendovereenkomst, heeft Flex Force onvoldoende feiten aangevoerd om ervan uit te kunnen gaan dat partijen hebben bedoeld een uitzendovereenkomst te sluiten. Immers, kenmerkend voor een uitzendovereenkomst is dat arbeid wordt verricht onder toezicht en leiding van de inlener (de opdrachtgever). In dit geval is in de arbeidsovereenkomst bepaald: ‘Werknemer is tot nadere aankondiging verantwoording verschuldigd aan de directie van Werkgever’ (art. 2 lid 3). Deze bepaling past niet bij het karakter van een uitzendovereenkomst. Minstens zo belangrijk acht het hof dat, wanneer het de bedoeling was van Flex Force om een uitzendovereenkomst met werknemer aan te gaan, zij daarvan schriftelijk opgave had moeten doen aan werknemer. Gelet op het karakter van een uitzendovereenkomst, waarbij een werknemer minder rechtsbescherming heeft dan bij een reguliere arbeidsovereenkomst, dient de opgave als bedoeld in artikel 7:655 lid 1 aanhef en onderdeel m BW voldoende duidelijk te geschieden. Anders dan Flex Force heeft aangevoerd, blijkt niet voldoende duidelijk uit de tekst van de overeenkomst dat deze is bedoeld als een uitzendovereenkomst. Volgens Flex Force had werknemer dat moeten afleiden uit artikel 1 lid 2. Het hof deelt die mening niet, omdat die bepaling eerder duidt op een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, hetgeen aansluit bij de aanhef van de overeenkomst: ‘Arbeidsovereenkomst (voor bepaalde tijd /duur van de opdracht)’. Voorts vormt het hiervoor weergegeven artikel 2 lid 3 een contra-indicatie voor een uitzendovereenkomst. Tot slot acht het hof van belang dat nergens in de overeenkomst melding wordt gemaakt van ‘uitzenden’ of ‘uitzendovereenkomst’ of vergelijkbare bewoordingen. Flex Force heeft niet aangevoerd dat zij werknemer op andere wijze dan bij overeenkomst schriftelijk of elektronisch heeft medegedeeld dat de arbeidsovereenkomst een uitzendovereenkomst is als bedoeld in artikel 7:690 BW.
Volgt aanhouding van de zaak waarin werknemer in de gelegenheid wordt gesteld te bewijzen dat hem is toegezegd dat de arbeidsovereenkomst een jaar zal duren.