Naar boven ↑

Rechtspraak

werkneemster/HFS C.V., alsmede diens vennoten
Gerechtshof 's-Hertogenbosch (Locatie 's-Hertogenbosch), 28 april 2016
ECLI:NL:GHSHE:2016:1718

werkneemster/HFS C.V., alsmede diens vennoten

Geweldsexplosie waarbij werkneemster meubilair naar collega’s gooide rechtvaardigt ontslag op staande voet. Ontslag op staande voet ook mogelijk indien werkneemster geen verwijt treft. Herstelkosten. Opzet werkneemster ligt besloten in de vaststaande gedragingen die hebben geleid tot de schade.

Werkneemster is op 16 april 2004 in dienst getreden bij HFS C.V. (hierna: HFS). Zij verrichte haar werkzaamheden laatstelijk op het object Brabantwater. Sinds 23 april 2014 is werkneemster arbeidsongeschikt. De opdrachtgever van het object Brabantwater heeft de schoonmaakwerkzaamheden aldaar per 1 juni 2015 opnieuw aanbesteed en heeft daarbij de eis gesteld dat de schoonmakers de Nederlandse taal machtig dienen te zijn. In dat kader heeft werkneemster een intake gedaan voor een taalcursus, waaruit bleek dat zij de Nederlandse taal onvoldoende beheerste om aan de taalcursus deel te kunnen nemen. Op 10 juli 2015 heeft met werkneemster een gesprek plaatsgevonden om te bespreken waar zij de re-integratieactiviteiten kan uitvoeren, nu zij niet meer tewerkgesteld kon worden bij Brabantwater vanwege haar taalachterstand. Tijdens dit gesprek is werkneemster heel boos geworden en heeft geschreeuwd. Voorts heeft zij geprobeerd de tafel om te gooien, met een stoel rondgezwaaid en heeft zij een andere stoel in de richting van de aanwezige medewerkers van HFS gegooid. Deze medewerkers zijn niet geraakt, maar door het gooien van de stoelen zijn wel twee deuren en de wand beschadigd. HFS heeft haar vervolgens naar aanleiding van deze gebeurtenis op staande voet ontslagen. Werkneemster verzoekt het op 14 juli 2015 verleende ontslag op staande voet te vernietigen. De kantonrechter heeft dit verzoek afgewezen en werkneemster veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding aan HFS van € 697. Tegen dit vonnis komt werkneemster in hoger beroep.

Het hof oordeelt als volgt. Vooropgesteld wordt dat ontslag op staande voet in beginsel ook mogelijk is indien de werknemer geen verwijt treft. In de onderhavige zaak staat vooralsnog niet vast dat werkneemster geen verwijt treft van haar gedragingen tijdens het gesprek op 10 juli 2015. Echter, zelfs indien zou komen vast te staan dat werkneemster geen verwijt kan worden gemaakt van haar gedragingen tijdens het gesprek op 10 juli 2015, is de door HFS aangevoerde dringende reden toereikend voor het ontslag op staande voet. Er is sprake geweest van een minutenlange geweldsexplosie waarbij werkneemster een bedreigende situatie voor medewerkers van HFS heeft gecreëerd en diverse vernielingen heeft aangericht. Er was geen aanleiding voor een dergelijke geweldsexplosie. Werkneemster heeft niet weersproken dat het gesprek tot het moment van haar woede-uitbarsting rustig verliep. Zij wist dat er tijdens het gesprek op 10 juli 2015 gesproken zou worden over de beschikbare werklocatie(s) voor haar re-integratie. Zij wist tevens dat zij niet zou kunnen terugkeren naar de locatie van Brabantwater. Echter zelfs indien werkneemster door het voorstel om in deze locatie de re-integratieactiviteiten te starten compleet verrast zou zijn, hoefde HFS op een dergelijke geweldsexplosie niet bedacht te zijn. Dit geldt ook indien de bedrijfsarts zou hebben vastgesteld dat werkneemster moeite heeft met conflictbeheersing, zoals zij stelt. De collega’s in het gebouw zijn enorm geschrokken van het geweld en gekrijs tijdens het incident en de collega’s die bij het gesprek aanwezig waren hebben zich door het gedrag van werkneemster bedreigd en onveilig gevoeld. Van HFS kan niet worden verlangd dat zij een medewerker in dienst houdt die een gebleken gevaar vormt voor de veiligheid van haar medewerkers. Ten aanzien van de door werkneemster veroorzaakte schade, voert zij aan dat indien er sprake is van gedragingen voortvloeiend uit het ziektebeeld van de werknemer, de door de werknemer veroorzaakte schade voor rekening en risico van de werkgever dient te komen. Zij betwist dus dat sprake was van opzet. Het hof is van oordeel dat in de vaststaande gedragingen van werkneemster die geleid hebben tot de schade, de vereiste opzet in beginsel besloten ligt. Daarom is voorshands bewezen dat er sprake was van opzet aan de zijde van werkneemster. De overgelegde verklaring van de psycholoog is niet toereikend om deze voorshands bewezen geachte opzet te ontzenuwen, aangezien deze slechts inhoudt dat de controle over de woedeuitbarstingen naar alle waarschijnlijkheid negatief wordt beïnvloed door het traumatische verleden van werkneemster. Dat betekent nog niet dat geen sprake was van opzet. Volgt bekrachtiging van het bestreden vonnis.