Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/Stichting Bibelot
Rechtbank Rotterdam (Locatie Dordrecht), 20 april 2016
ECLI:NL:RBROT:2016:3340

werknemer/Stichting Bibelot

Kwalificatievraag. Geen sprake van een (verkapte) arbeidsovereenkomst. De periode waarin werknemer op freelancebasis werkzaamheden verrichtte tellen niet mee voor de in artikel 7:668a (oud) BW bedoelde periode van 36 maanden.

Werknemer heeft vanaf 1 januari 2013 op freelancebasis programmeurswerkzaamheden verricht voor Stichting Bibelot (hierna: Bibelot). Werknemer heeft Bibelot ter zake van door hem voor Bibelot verrichte werkzaamheden gefactureerd. De facturen stonden op naam van de eenmanszaak van werknemer. Vervolgens hebben werknemer en Bibelot twee keer een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd (twee keer een jaar) getekend, waarvan de eerste arbeidsovereenkomst inging per 1 maart 2013. Op 8 februari 2015 hebben partijen voor een derde keer een arbeidsovereenkomst voor de duur van een jaar getekend, ingaande op 1 maart 2015. Bij brief van 8 januari 2016 heeft Bibelot aan werknemer bericht dat de arbeidsovereenkomst niet zal worden verlengd. Werknemer vordert wedertewerkstelling en doorbetaling van loon. Werknemer stelt zich op het standpunt dat de laatste arbeidsovereenkomst geldt als aangegaan voor onbepaalde tijd. De maanden januari en februari 2013 dienen te worden meegeteld in het kader van artikel 7:668a (oud) BW, nu volgens werknemer in die periode sprake is geweest van een verkapte arbeidsovereenkomst en daarmee de termijn van 36 maanden is overschreden.

De kantonrechter oordeelt als volgt. Tussen partijen staat niet ter discussie dat het van meet af aan de bedoeling is geweest dat er op enig moment een arbeidsovereenkomst tussen werknemer en Bibelot tot stand zou komen. Evenmin is tussen partijen in geschil dat het medio november 2012 voor Bibelot nog niet duidelijk was of er wel financiële ruimte zou zijn om werknemer in dienst te nemen, dat Bibelot in verband daarmee heeft voorgesteld dat werknemer de eerste maanden zou werken als zzp’er en de door hem gewerkte uren aan Bibelot zou factureren en dat werknemer, naar eigen zeggen om zijn kansen op een dienstverband niet te verspelen, hiermee akkoord is gegaan. Aldus kan naar het oordeel van de kantonrechter worden vastgesteld dat de werkelijke bedoeling van partijen inhield dat de te verrichten werkzaamheden vooralsnog niet zouden worden verricht in het kader van een arbeidsovereenkomst, maar in het kader van een overeenkomst van opdracht. In lijn hiermee heeft werknemer de door hem gewerkte uren gefactureerd en btw in rekening gebracht en heeft Bibelot de facturen betaald. De door werknemer genoemde omstandigheden dat hij reeds met ingang van januari 2013 werd betrokken in de verdeling van de werkplekken, dat hij een dropbox kreeg van Bibelot, dat hij instructies van de directeur ontving met betrekking tot de werkplanning en de inhoud van het werk en dat hij met de andere werknemers een cursus volgde, passen naar het oordeel van de kantonrechter even goed bij een overeenkomst van opdracht als bij een arbeidsovereenkomst en kunnen daarom niet leiden tot het oordeel dat sprake zou zijn van een verkapte arbeidsovereenkomst, zoals door werknemer betoogd. Voorts oordeelt de kantonrechter dat Bibelot werknemer weliswaar aanwijzingen heeft gegeven omtrent de uitvoering van de werkzaamheden, maar deze aanwijzingen gaan de reikwijdte van artikel 7:402 BW niet te buiten. In sommige van de e-mailberichten tussen partijen is sprake van verzoeken aan werknemer of hij op een bepaalde dag kan komen werken en of hij een eerder gemaakte afspraak zou kunnen verzetten. Dit strookt niet met de situatie zoals die gold vanaf 1 maart 2013, namelijk dat werknemer zijn werkzaamheden diende te verrichten gedurende vier dagen per week op de in de arbeidsovereenkomsten aangegeven uren. De kantonrechter komt op grond van het voorgaande tot het voorlopige oordeel dat gedurende de maanden januari en februari 2013 geen sprake was van een arbeidsovereenkomst en dat deze maanden derhalve niet meetellen voor de in artikel 7:668a (oud) BW bedoelde periode van 36 maanden.