Rechtspraak
Rechtbank Midden-Nederland (Locatie Amersfoort), 15 juni 2016
ECLI:NL:RBMNE:2016:3866
werknemer/VDB Services B.V.
Werknemer werkt sinds april 2001, steeds op basis van een uitzendovereenkomst, bij een exportslachterij. De exportslachterij heeft ook medewerkers die werkzaam zijn op basis van een arbeidsovereenkomst. Op de betreffende arbeidsovereenkomsten is de CAO voor de Vleessector van toepassing. De CAO voor de Vleessector voorziet niet in een reiskostenvergoeding voor woon-werkverkeer. In de CAO voor de Vleessector is een periodieke verhoging van de feitelijke lonen opgenomen. Sinds 1 augustus 2011 is werknemer in dienst van uitzendonderneming VDB Services B.V. (hierna: VDB). De ABU CAO is van toepassing op de arbeidsovereenkomst. Vanaf 1 januari 2013 maakt werknemer voor het woon-werkverkeer gebruik van zijn eigen auto. Werknemer vordert veroordeling van VDB om aan hem onder meer een reiskostenvergoeding over de periode 1 januari 2013 tot 9 februari 2016, alsmede achterstallig loon te betalen.
De kantonrechter oordeelt als volgt. Werknemer heeft als uitzendkracht op grond van de ABU CAO recht op dezelfde reiskostenvergoeding als de werknemers die bij de exportslachterij, in een gelijke of gelijkwaardige functie, in dienst zijn (art. 20 en 28 ABU CAO). VDB kan ter afwering van de vordering niet volstaan met de opmerking dat de CAO voor de Vleessector niet voorziet in een reiskostenvergoeding. Niet vereist is namelijk dat voornoemd recht op reiskostenvergoeding is vastgelegd bij cao. Nu door VDB niet althans onvoldoende gemotiveerd is weersproken dat de exportslachterij aan haar werknemers die hetzelfde of gelijksoortige werk verrichten als werknemer, feitelijk een reiskostenvergoeding betaalt, dient VDB op grond van de ABU CAO ook aan werknemer een vergoeding voor woon-werkverkeer te betalen, ongeacht of zij dat bedrag bij de exportslachterij in rekening brengt of zal kunnen brengen. Nu VDB heeft nagelaten te informeren bij de exportslachterij naar de precieze inhoud van de reiskostenregeling zal de kantonrechter uitgaan van € 0,19 per kilometer. De kantonrechter veroordeelt VDB om aan werknemer te betalen een bedrag van € 8.436 ter zake van reiskostenvergoeding over voornoemde periode.
Werknemer stelt voorts dat VDB de loonsverhogingen waarop hij volgens de CAO voor de Vleessector recht heeft, niet heeft toegepast. De kantonrechter is van oordeel dat VDB de juistheid van de berekeningen van werknemer onvoldoende heeft weersproken. Zij kan niet volstaan met de opmerking dat zij die berekeningen niet begrijpt en dat zij steeds de loontabellen van de CAO voor de Vleessector heeft gevolgd. Het gevorderde achterstallig loon van € 1.080 bruto zal daarom worden toegewezen met dien verstande dat daarop in mindering strekt het bedrag van € 76,79 netto dat VDB in februari 2015 al aan werknemer heeft voldaan.