Rechtspraak
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (Locatie Arnhem), 2 augustus 2016
ECLI:NL:GHARL:2016:6261
werknemer/Ambiance Zwembaden B.V.
Werknemer is op 6 oktober 2014 in dienst getreden bij Ambiance in de functie van zwembadmonteur. Na opzegging van de arbeidsovereenkomst door werknemer op 22 december 2015 is de arbeidsovereenkomst geëindigd met ingang van 22 januari 2016. Werknemer heeft op 31 december 2015 een arbeidsovereenkomst voor de duur van zes maanden – van 1 februari 2016 tot 31 juli 2016 – gesloten met zijn huidige werkgever. Werknemer heeft in eerste aanleg schorsing van het concurrentiebeding gevorderd en betaling van schadevergoeding. Werknemer heeft aan die vordering ten grondslag gelegd dat geen sprake is van zwaarwegende bedrijfsbelangen aan de zijde van Ambiance die het opnemen (dan wel handhaven) van het concurrentiebeding rechtvaardigen, temeer nu hij geen enkele specifieke kennis heeft opgedaan van de in het beding genoemde aspecten als prijslijsten, klantenlijsten en dergelijke. Mocht het beding desalniettemin geldig worden geacht, dan heeft te gelden dat hij door onverkorte handhaving daarvan onbillijk wordt benadeeld. De kantonrechter heeft het concurrentiebeding met ingang van 5 januari 2017 geschorst.
Het hof oordeelt als volgt. In eerste aanleg vloeide het spoedeisend belang van werknemer voort uit zijn niet door Ambiance bestreden stelling dat hij in liquiditeitsproblemen komt te verkeren en dat het risico bestaat dat hij zijn baan bij zijn huidige werkgever verliest. Ter gelegenheid van de pleidooien in hoger beroep heeft Ambiance echter betoogd dat het dienstverband van werknemer bij zijn huidige werkgever volgens de door hen gesloten arbeidsovereenkomst op 31 juli 2016 eindigt, waardoor werknemer volgens Ambiance na die datum geen spoedeisend belang meer heeft bij de door hem gevorderde voorlopige voorzieningen. Daartegen heeft werknemer aangevoerd dat hij ook na de hiervoor genoemde datum bij zijn huidige werkgever kan gaan werken. Gelet op de gemotiveerde betwisting van deze stelling door Ambiance en het ontbreken van een onderbouwing door werknemer van zijn hier bedoelde betoog, staat dit echter niet vast in deze procedure, zodat het hof met Ambiance onvoldoende aannemelijk acht dat werknemer na 31 juli 2016 nog een (spoedeisend) belang heeft bij de door hem gevorderde schorsing van de werking van het concurrentiebeding. Dat geldt ook voor zijn vordering tot betaling van schadevergoeding, nu het lot van deze vordering mede afhangt van het lot van de vordering tot schorsing van het concurrentiebeding. De vorderingen van werknemer moeten dus stranden op grond van hetgeen hiervoor is overwogen. Ten overvloede overweegt het hof hierna het volgende. Ambiance heeft betoogd dat het concurrentiebeding noodzakelijk is wegens zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen vanwege het risico dat de huidige werkgever met werknemer als werknemer de particuliere markt in het midden van Nederland, waarop Ambiance werkzaam is, penetreert en zich toeëigent en in dat geval ongetwijfeld meer van bedrijf X zal gaan afnemen dan thans het geval is. Met werknemer is de huidige werkgever als lid van bedrijf X immers in staat (onderhouds)werkzaamheden te verrichten voor particulieren die beschikken over een zwembad dat is aangelegd door Ambiance. Anders dan werknemer acht het hof dat risico vooralsnog geenszins denkbeeldig en neemt het hof dan ook voorshands aan dat Ambiance belang heeft bij handhaving van het concurrentiebeding. Daarbij gaat het hof ervan uit dat werknemer in ieder geval kennis heeft genomen van, zoals omschreven in het concurrentiebeding, klantenlijsten (en gegevens van de op die lijsten vermelde klanten) en van werkwijzen en knowhow. Naar het voorlopig oordeel van het hof wordt werknemer door handhaving van het concurrentiebeding tot 5 januari 2017 niet onbillijk benadeeld in verhouding tot het te beschermen belang van Ambiance. Daartoe overweegt het hof het volgende. De stelling van werknemer dat hem door Ambiance geen contract voor onbepaalde tijd is aangeboden, is gemotiveerd bestreden door Ambiance. Zij heeft daartoe aangevoerd dat zij werknemer wel degelijk na afloop van het laatste contract voor bepaalde tijd een contract voor onbepaalde tijd in het vooruitzicht heeft gesteld en dat het ook niet in haar belang is om een monteur gedurende twee jaar op te leiden en daarna te zien vertrekken. De stelling van werknemer dat zijn recht op vrije arbeidskeuze ernstig wordt beperkt door het concurrentiebeding, snijdt geen hout. Werknemer heeft immers een onbeperkte keuze buiten een straal van 30 kilometer rond Ede en kan binnen die straal in een andere branche dan die van Ambiance werkzaam zijn. Wat de door werknemer gestelde betere arbeidsvoorwaarden bij zijn huidige werkgever betreft, volgt uit vergelijking van de arbeidsovereenkomst met die werkgever en de laatste arbeidsovereenkomst met Ambiance slechts dat werknemer bij zijn huidige werkgever een bedrag van € 250 bruto meer per maand zou gaan verdienen, overigens ook met een (niet gemotiveerd) concurrentiebeding. Dat werknemer twaalf vakantiedagen per jaar meer krijgt, zoals door hem gesteld, blijkt niet uit die vergelijking. Integendeel, bij Ambiance was sprake van 25 dagen en bij zijn huidige werkgever van 24 dagen. Voor het overige heeft werknemer zijn stellingen op dit punt onvoldoende onderbouwd. De grieven falen, zodat het bestreden vonnis moet worden bekrachtigd.