Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/werkgeefster
Rechtbank Limburg (Locatie Maastricht), 1 september 2016
ECLI:NL:RBLIM:2016:7622

werknemer/werkgeefster

Opzegging arbeidsovereenkomst kok in strijd met artikel 7:671 BW. Billijke vergoeding € 500.

Werknemer is vanaf medio augustus 2015 in dienst geweest in de functie van kok. Op 1 oktober 2015 is aansluitend een schriftelijke arbeidsovereenkomst zonder proeftijd gesloten voor de periode 1 oktober 2015 tot en met 31 december 2015, welke overeenkomst vervolgens stilzwijgend is voortgezet vanaf 1 januari 2016 tot en met 31 maart 2016 (art. 7:668 lid 4 BW), welke op zijn beurt op dezelfde wijze stilzwijgend is voortgezet tot en met 30 juni 2016. Op 4 mei 2016 heeft werkgeefster werknemer zonder opgave van reden en zonder toestemming van het UWV medegedeeld dat zij niet langer van zijn diensten gebruik wenste te maken. Werknemer verzoekt aan hem ten laste van werkgeefster een billijke vergoeding (art. 7:681 lid 1 BW) van € 1.387,87 (één maandloon) toe te kennen. Tevens verzoekt hij om toekenning van een vergoeding van € 2.997,80 bruto wegens onregelmatige opzegging (art. 7:672 lid 9 BW jo. 7:672 lid 1 en 2 onderdeel a BW).

De kantonrechter oordeelt als volgt. De verwijten die werkgeefster werknemer in de brief van 30 mei 2016 maakt, zijn gespeend gebleven van enige concretisering. Zo merkt zij bijvoorbeeld op dat werknemer alcohol dronk in ‘verschillende ruimten van het restaurant en tijdens werkuren, zonder toestemming te vragen’, maar verzuimt zij te stellen om hoeveel alcohol het ging, hoe vaak dit gebeurde en of en in hoeverre dit van invloed was op zijn functioneren. Dat de hondengeur in zijn kleding leidde tot klachten van klanten is verder op geen enkele wijze nader onderbouwd, noch de stelling dat sprake is van ‘werk-gerelateerde schade m.b.t. materiele voorwerpen door zijn onzorgvuldigheid en of nalatigheid’. Belangrijker nog is dat werkgeefster niet eens stelt dat zij werknemer gedurende het dienstverband ooit heeft aangesproken op zijn vermeende gedrag en – bovenal – dat zij niet betwist dat zij de reden van de opzegging niet onverwijld aan werknemer heeft medegedeeld. Op grond van het voorgaande staat vast dat werkgeefster de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd in strijd met artikel 7:671 BW. In aanmerking genomen de leeftijd van werknemer, de duur van het dienstverband, de hoogte van het loon en zijn kansen op de arbeidsmarkt (die kennelijk hoog waren aangezien hij reeds per 1 juli 2016 elders werk heeft gevonden, zo heeft hij ter zitting desgevraagd medegedeeld) en mede gelet op de opmerkelijk juridisch onvoldragen wijze waarop werkgeefster heeft gemeend de arbeidsovereenkomst te kunnen beëindigen, acht de kantonrechter een billijke vergoeding van € 500 op zijn plaats. Bij deze stand van zaken volgt de verplichting tot betaling van de vergoeding ex artikel 7:672 lid 9 BW en de verplichting tot betaling van het opgebouwde vakantiegeld en de niet opgenomen vakantiedagen rechtstreeks uit de wet. Die onderdelen zullen derhalve worden toegewezen als verzocht.