Rechtspraak
A. c.s./werkgeefster
Werknemers A en B zijn als medewerker verwerkingsafdeling sedert 2003 krachtens arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd in dienst bij werkgeefster, welk bedrijf zich, kort gezegd, bezighoudt met het slachten en verwerken van pluimvee, alsmede de export van en groothandel in pluimvee. Op de arbeidsovereenkomsten is de cao voor de werknemers werkzaam in de pluimvee verwerkende industrie van toepassing. Als gevolg van overheidsmaatregelen in verband met vogelgriep/pest heeft het productieproces van werkgeefster op 17, 18 en 20 november 2014 gedeeltelijk en op 21 november 2014 geheel stilgelegen. Werkgeefster heeft de in verband met de sluiting niet gewerkte uren in overleg met de centrale ondernemingsraad en zonder toestemming van de werknemers verrekend met gemaakte overuren en met verlofuren. Bij A ging het daarbij om 15,2 niet gewerkte uren en bij B om 22,8 uren. De werknemers hebben gesteld dat de tijdelijke sluiting van het bedrijf als gevolg van het uitbreken van de voorzienbare vogelgriep behoort tot het ondernemersrisico van werkgeefster, zodat op haar gedurende die tijd de loonbetalingsverplichting ex artikel 7:628 BW rust. De cao biedt geen mogelijkheid om daarvan af te wijken.
Met de werknemers is de kantonrechter van oordeel dat een besmettelijke ziekte als de vogelgriep c.q. de vogelpest en de daarbij behorende maatregelen, zoals ruimingen en vervoersverboden, in beginsel als voorzienbaar moeten worden aangemerkt, waar de intensieve, verhoogd vatbare pluimveehouderij, zowel nationaal als internationaal, van tijd tot tijd door deze ziekte, waarvan algemeen bekend is dat de verspreiding niet wordt opgehouden door landsgrenzen, wordt geplaagd. Het niet werken van werknemers heeft een oorzaak die in de risicosfeer van werkgeefster ligt en die in redelijkheid voor rekening van werkgeefster dient te komen. Niettemin moet werkgeefster worden nagegeven dat de in het geding zijnde uitbraak en daarmee samenhangende maatregelen ingrijpender zijn geweest dan tot dan gebruikelijk hier te lande, hetgeen een in tijd beperkte loondoorbetalingsverplichting zou kunnen rechtvaardigen. Zulks is hier evenwel niet aan de orde nu het gaat om een in tijd beperkte verplichting van hoogstens vier dagen. Thans is aan de orde de vraag of de cao werkgeefster het juridische kader biedt om tot verrekening over te gaan gelijk zij heeft gedaan. Daaromtrent wordt overwogen dat de cao conform de cao-norm dient te worden uitgelegd (vgl. HR 17 september 1993, NJ 1994/173). In het licht van dit criterium stond het werkgeefster niet vrij om op grond van de cao tot verrekening met verlof- en overuren over te gaan. Het verlofsaldo van A en B moet worden opgeplust met de verrekende uren.