Rechtspraak
Gerechtshof 's-Hertogenbosch (Locatie 's-Hertogenbosch), 6 september 2016
ECLI:NL:GHSHE:2016:4022
werknemer/EIPA
Werknemer is sedert 1 maart 2009 in dienst van Stichting Europees Instituut voor Bestuurskunde (hierna: EIPA) als Senior Lecturer in Unit III-Europees Beleid. In de aanbiedingsbrief van 1 december 2008 bij de arbeidsovereenkomst is de navolgende tekst opgenomen: ‘I would also like to confirm the agreement that EIPA will cover the tuition fees for both your children at the International school X.’ Werknemer heeft twee kinderen, voor wie EIPA het schoolgeld voor het bezoek aan de primary school heeft betaald voor de schooljaren 2008-2009 tot en met 2012-2013. Op enig moment heeft EIPA werknemer laten weten: ‘(…) Referring to my letter of 1 December 2008, EIPA had agreed to cover the tuition fees for both your children at the International Primary School X. This agreement regarded a yearly contribution of € 8.000. I would like to inform you that EIPA is prepared to continue the payment of a contribution to the school fees of your children and reimburse an amount of € 8.000 per year, but will not cover the amount on top. Please note that invoice […] will therefore not be covered by EIPA.’
Werknemer vordert, na wijziging van eis in hoger beroep, dat het hof zal verklaren voor recht dat partijen bij aanvang van de arbeidsovereenkomst zijn overeengekomen dat EIPA gedurende de duur van het dienstverband het schoolgeld voor de beide kinderen van werknemer zal betalen zolang deze basisonderwijs en voortgezet onderwijs volgen en om met ingang van het schooljaar 2015/2016 het schoolgeld voor de beide kinderen van werknemer te betalen zolang deze voortgezet onderwijs volgen.
Het hof oordeelt als volgt. Bij de beoordeling van dit geschil wordt voorop gesteld dat in geen van de tussen partijen gesloten schriftelijke arbeidsovereenkomsten een bepaling is opgenomen met betrekking tot de vergoeding van schoolkosten. De afspraak waar werknemer een beroep op doet betreft een mondelinge overeenkomst, waarvan EIPA bij brief van 1 december 2008 een schriftelijke bevestiging heeft gestuurd. In deze bevestiging is sprake van ‘tuition fees (…) at the International school X’. De school was ten tijde van het aangaan van de arbeidsovereenkomst een internationale basisschool. Onduidelijk is of in de brief van 1 december 2008 wordt verwezen naar één onderwijsinstelling of naar twee verschillende, alleen de basisschool of zowel de basisschool als de middelbare school. In dat opzicht bevat de afspraak, zoals deze in de brief van 1 december 2008 is weergegeven een onduidelijkheid die uitleg behoeft. Grief 1, gericht tegen het oordeel dat een dergelijke uitleg noodzakelijk is, faalt. Voor de beantwoording van de vraag hoe in een schriftelijk contract de verhoudingen tussen partijen zijn geregeld en of dit contract een leemte laat die moet worden aangevuld komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepaling mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Beide partijen hebben bij het maken van de afspraak niet gedacht aan (en hebben dus niet gesproken over) de kosten voor voortgezet onderwijs. Dat maakt het moeilijk om te beoordelen welke zin partijen over en weer redelijkerwijs aan de afspraak met betrekking tot de schoolkosten mochten en mogen toekennen, zeker nu zij daar elk een eigen uitleg aan geven. Het hof neemt in aanmerking dat de afspraak over de vergoeding van schoolkosten niet op zichzelf staat, maar deel uitmaakt van de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst. Wanneer binnen het verband van de arbeidsovereenkomst een geschil ontstaat over de toepasselijke arbeidsvoorwaarden, dient bij het zoeken naar een oplossing voor dat geschil in acht te worden genomen dat partijen zich over en weer jegens elkaar hebben te gedragen als een goed werknemer en goed werkgever. Het hof acht termen aanwezig om een comparitie van partijen te gelasten om hun de gelegenheid te bieden zich uit te laten over hetgeen zij over en weer van elkaar vanuit het oogpunt van goed werkgeverschap en goed werknemerschap zouden mogen verlangen. De comparitie zal tevens worden benut om te bezien of het geding met een regeling kan worden beëindigd. Elke verdere beoordeling en beslissing wordt aangehouden.