Naar boven ↑

Rechtspraak

werkgever/werknemer
Hoge Raad, 30 september 2016
ECLI:NL:HR:2016:2224

werkgever/werknemer

In strijd met de cao niet schriftelijk verlengen leidt tot arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd (en niet tot stilzwijgend verlengde tijdelijke arbeidsovereenkomst).

(Hoger beroep van AR 2015-0263.) Werknemer is op 1 november 2010 op basis van een schriftelijke arbeidsovereenkomst voor de tijd van twaalf maanden in dienst getreden van Philip Invest in de functie van Hoofd Financiën en Organisatie, tegen een brutosalaris van laatstelijk € 4.613,33. Op de arbeidsovereenkomst is middels incorporatie de CAO voor het Technisch Installatiebedrijf van toepassing. In de arbeidsovereenkomst is voorts bepaald dat de arbeidsovereenkomst na een jaar bij gebleken geschiktheid zal worden omgezet in één voor onbepaalde tijd. Op 9 oktober 2012 heeft werknemer zich ziek gemeld met vermoeidheidsverschijnselen. Bij brief van 10 oktober 2012 heeft Philip Invest aan werknemer bericht dat zijn contract per 31 oktober 2012 is afgelopen. Volgens het hof blijkt uit het feit dat de arbeidsovereenkomst na 31 oktober 2012 is voortgezet dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen na 1 november 2011 voor onbepaalde tijd is voortgezet. Gegeven dit vermoeden was het aan Philip Invest om er tegenover werknemer duidelijk over te zijn dat de arbeidsovereenkomst met hem na 1 november 2011 niet voor onbepaalde tijd zou worden voortgezet, maar (slechts) voor de bepaalde duur van één jaar. Onduidelijkheid mag niet ten nadele van werknemer als werknemer komen. Naar het oordeel van het hof heeft Philip Invest aan werknemer deze duidelijkheid niet verschaft. Een schriftelijke door beide partijen ondertekende arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd is niet opgemaakt. Het hof is bovendien, kort gezegd, van oordeel dat op grond van artikel 14 lid 1 cao een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd altijd schriftelijk moet worden gesloten, dat van een schriftelijke overeenkomst na 31 oktober 2011 in het onderhavige geval geen sprake is en dat de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst na 31 oktober 2011 dus voor onbepaalde tijd is voortgezet. Een eventueel gestuurde e-mail kan, ook als deze, zoals Philip Invest betoogt, zou worden uitgeprint, niet worden aangemerkt als een op schrift gestelde arbeidsovereenkomst in de zin van artikel 14 cao. Tegen dit oordeel keert Philip Invest zich in cassatie.

De advocaat-generaal (De Bock) concludeert als volgt. Uit de toezegging in artikel 3 van de arbeidsovereenkomst (bij gebleken geschiktheid volgt een vast dienstverband) mocht het hof terecht afleiden dat partijen de voortzetting als één voor onbepaalde tijd hadden bedoeld. Volgens de A-G volgt bovendien niet uit de cao-tekst dat er een onderscheid geldt tussen aangaan en voortzetten van het bepaaldetijdscontract. Voor beide momenten geldt ‘schriftelijkheid’. Voor wat betreft de strekking van artikel 14 lid 1 cao is het volgende van belang. Blijkens artikel 13 cao is in de cao tot uitgangspunt genomen dat een dienstbetrekking wordt aangegaan voor onbepaalde tijd. Het artikel bepaalt immers dat ‘de dienstbetrekking geacht [wordt] te zijn aangegaan voor onbepaalde tijd’. Dat verduidelijkt hetgeen in artikel 14 lid 1 cao is opgenomen, namelijk dat – in afwijking van het in artikel 13 bepaalde – een dienstbetrekking voor bepaalde tijd uitsluitend schriftelijk kan worden aangegaan. Uit beide bepalingen, in samenhang bezien, vloeit voort dat als partijen over de aard van de dienstbetrekking niets schriftelijk vastleggen, sprake is van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. De strekking van beide bepalingen is dan ook om duidelijkheid te verschaffen over de vraag of partijen een dienstbetrekking voor bepaalde of voor onbepaalde tijd zijn aangegaan. Die duidelijkheid strekt bovendien, zoals ook het hof heeft overwogen (r.o. 7.6.5 en 7.6.11) ten voordele van de werknemer, omdat wordt aangenomen dat bij het ontbreken van een schriftelijke arbeidsovereenkomst, sprake is van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Bescherming van de werknemer ligt derhalve eveneens besloten in de strekking van beide bepalingen.

De Hoge Raad oordeelt als volgt. De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.