Rechtspraak
werknemer/werkgever
Werknemer is op 11 augustus 2008 in dienst getreden. De laatste functie die hij vervulde, is die van projecttekenaar. Werkgever is een kleine onderneming (thans 12 werknemers). Werkgever heeft op 30 oktober 2015 bij het UWV een aanvraag gedaan voor de ‘Overbruggingsregeling transitievergoeding’ als bedoeld in artikel 7:673d BW jo. artikel 24 Ontslagregeling. Deze aanvraag is afgewezen, omdat werkgever volgens het UWV niet aan de voorwaarden voldoet. Werkgever heeft de arbeidsovereenkomst met werknemer met toestemming van het UWV wegens bedrijfseconomische redenen opgezegd per 1 februari 2016. Er is een transitievergoeding van € 3.281 betaald. Werknemer verzoekt betaling van het restant van de transitievergoeding ad € 6.641,98 bruto.
De kantonrechter oordeelt als volgt. Tussen partijen is niet in geschil dat uit artikel 7:673 lid 2 BW volgt dat werknemer recht heeft op een transitievergoeding van € 9.922,98 bruto. Kern van het geschil is of het beroep van werkgever op de ‘Overbruggingsregeling transitievergoeding’ van artikel 7:673d BW slaagt. De kantonrechter neemt bij de beoordeling als uitgangspunt dat zijn toets in dit verband een volle toets dient te zijn aangezien het UWV in haar brief van 10 december 2015 slechts een voorlopig oordeel heeft gegeven over de toepasselijkheid van artikel 7:673d BW. In artikel 24 Ontslagregeling zijn nadere voorwaarden opgenomen voor het buiten beschouwing laten van de dienstmaanden gelegen voor 1 mei 2013 zoals opgenomen in artikel 7:673d BW. De toelichting bij artikel 24 lid 2 Ontslagregeling in acht nemende, leidt een grammaticale uitleg van artikel 24 lid 2 onderdeel a Ontslagregeling ertoe dat er dient te worden gekeken naar het nettoresultaat van de onderneming over de drie afzonderlijke boekjaren gelegen voor het boekjaar waarin de arbeidsovereenkomst eindigt en dient dit niet als totaal te worden bekeken. De kantonrechter acht hierbij van belang dat het in de accountancysector ongebruikelijk is om nettoresultaten te salderen zodat de door werkgever betoogde uitleg tevens zou leiden tot een onaannemelijke uitkomst, zoals ook door werknemer ter zitting opgemerkt. Rekening houdend met voorgaande grammaticale uitleg van artikel 24 lid 2 onderdeel a Ontslagregeling, leidt dit ertoe dat werkgever niet voldoet aan de hierin gestelde voorwaarde. Uit de door werkgever overgelegde financiële gegevens blijkt namelijk dat het bedrijfsresultaat in 2014 (- € 344.821) en 2015 (- € 236.686) weliswaar negatief zijn, maar dit niet geldt voor het jaar 2013 nu bij dit jaartal een bedrijfsresultaat van € 9.001 staat vermeld. Het verweer van werkgever dat met de kennis van nu het resultaat van 2013 ook negatief zou zijn geweest omdat in 2014 bleek dat op het desbetreffende project in 2013 – waarvoor in de onderhandenwerklijst een winst was opgenomen – geen winst maar juist verlies is geleden, maakt het voorgaande niet anders nu dit is gebaseerd op latere informatie en niet is verwerkt in de weergegeven bedrijfsresultaten. Dat er niet naar deze bedrijfsresultaten dient te worden gekeken, maar naar de feitelijke situatie volgt niet uit de regelgeving. Het door werkgever gedane subsidiaire beroep op een teleologische interpretatie van de wet, leidt niet tot een ander oordeel. Hoewel werkgever terecht heeft aangevoerd dat uit de parlementaire geschiedenis van de wetgeving blijkt dat de regeling in artikel 7:673d BW juist bedoeld is voor situaties als onderhavige, blijkt uit de parlementaire geschiedenis eveneens dat het de uitdrukkelijke bedoeling van de wetgever is geweest om de regeling scherp te clausuleren. De in artikel 24 Ontslagregeling gestelde voorwaarden zijn daarvan het resultaat. De kantonrechter ziet gelet daarop geen aanleiding om af te wijken van deze voorwaarden dan wel daaraan een ruimere interpretatie te geven. Werkgever kan zich niet op goede gronden op de ‘Overbruggingsregeling transitievergoeding’ beroepen en is daarom gehouden het door werknemer gevorderde restantbedrag ad € 6.641,98 bruto alsnog aan hem te vergoeden.