Rechtspraak
Rechtbank Noord-Nederland, 18 april 2016
ECLI:NL:RBNNE:2016:4528
werkneemster/Toeleiding naar Arbeid B.V. h.o.d.n. R95 Routes naar Werk B.V.
Werkneemster is per 1 april 2001 in dienst getreden bij (de v.o.f. Toeleiding naar Arbeid, de rechtsvoorganger van) R95 Routes naar Werk B.V. (hierna: R95) in de functie van consulent arbeidstoeleiding. Werkneemster heeft een lichamelijke beperking, is volledig rolstoelgebonden en afhankelijk van 24 uursbegeleiding en van bijzonder vervoer voor woon-werkverkeer. Als gevolg van liquiditeitsproblemen heeft R95 eind 2011 de eindejaarsuitkering niet uitgekeerd. Ook in de daarop volgende jaren heeft R95 de eindejaarsuitkering niet voldaan; dat geldt ook voor het vakantiegeld 2013 en 2014. Op 8 mei 2015 heeft werkneemster zich ziek gemeld vanwege een hoge bloeddruk en stressklachten. De bedrijfsarts heeft mediation geadviseerd. Een gezamenlijk gesprek met de mediator heeft op verzoek van werkneemster niet plaatsgevonden; de mediator heeft partijen onafhankelijk van elkaar gesproken. De mediator heeft vervolgens bij brief gemeld dat het niet haalbaar lijkt om tot een vergelijk tussen partijen te komen. Werkneemster is niet meer verschenen op het werk. Werkneemster verzoekt thans de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden, met veroordeling van R95 tot betaling van een transitievergoeding en een billijke vergoeding.
De kantonrechter oordeelt als volgt. Niet in geschil is dat R95 een achterstand heeft in de betaling van eindejaarsuitkeringen en vakantiegeld. Weliswaar wordt die betalingsachterstand mede veroorzaakt door de lastige transitieperiode van AWBZ naar WMO en de gewijzigde betaalbaarstelling van de PGB-gelden en worden sedert mei 2015 deelbetalingen door R95 gedaan om op de betalingsachterstand in te lopen; onweersproken is dat die betalingsachterstand heeft geleid tot stressklachten bij werkneemster en dat de door de bedrijfsarts geadviseerde mediation daarvoor geen oplossing heeft geboden in die zin dat alle achterstanden direct werden ingelost. Thans is de zaak geëscaleerd en is er sprake van een patstelling. Nu ook een uitvoerige zitting en aanhouding van de behandeling geen uitkomst hebben gebracht, kan de kantonrechter niet anders dan concluderen dat het verzoek moet worden toegewezen. De door werkneemster ervaren duurzaam verstoorde arbeidsrelatie is een feit en levert in die zin een grond voor ontbinding op, zoals bedoeld in artikel 7:671c lid 1 BW.
Ten aanzien van de door werkneemster verzochte vergoedingen oordeelt de kantonrechter als volgt. Onbetwist is dat R95 een betalingsachterstand heeft laten ontstaan betreffende de eindejaarsuitkeringen en vakantiegelden en dat dit de oorzaak is geweest van de door werkneemster ervaren stressklachten, die haar uiteindelijk hebben gebracht tot de verzochte ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Het moge zo zijn dat het niet de maandelijkse loonbetaling betrof. Niettemin behoort ook de betaling van annexe looncomponenten tot de primaire verplichting van de werkgever, zodat het niet voldoen aan die verplichting als ernstig verwijtbaar moet worden aangemerkt. Werkneemster maakt daarmee terecht aanspraak op een transitievergoeding. R95 is een kleine onderneming (minder dan 25 werknemers), zodat de transitievergoeding zal worden vastgesteld op € 7.573 bruto. Met betrekking tot de billijke vergoeding oordeelt de kantonrechter allereerst dat werkneemster blijk heeft gegeven van enig begrip voor de financiële problemen van haar werkgever door R95 eerder de kans te bieden om de achterstanden in termijnen af te lossen. Voorts heeft R95 haar lopende loonverplichtingen steeds voldaan. Ten slotte weegt de kantonrechter mee dat van een ‘geënsceneerde exit’ niet is gebleken. Alles in aanmerking nemende wordt het verzoek tot toekenning van een billijke vergoeding afgewezen. Het bedrag dat werkneemster thans aan achterstallige looncomponenten toekomt wordt door de kantonrechter vastgesteld op € 3.553,91. De wettelijke verhoging over dit bedrag wordt gematigd tot 10%.