Rechtspraak
Rechtbank Overijssel (Locatie Zwolle), 25 juli 2016
ECLI:NL:RBOVE:2016:4116
werkneemster/Stichting Christelijke Zonnehuisgroep IJssel-Vecht
Werkneemster is per 15 augustus 2004 in dienst getreden bij de Zonnehuisgroep. Zij is laatstelijk werkzaam geweest in de functie van Integraal medewerker 2. Zij is als gevolg van een reorganisatie met ingang van 15 juni 2015 boventallig geworden. Op de arbeidsovereenkomst is van toepassing verklaard de CAO Verpleeg-, Verzorgingshuizen en Thuiszorg, Kraamzorg en Jeugdgezondheidszorg (hierna: CAO-VVT). De Zonnehuisgroep is daarbij lid van werkgeversvereniging Actiz, die partij is bij de CAO-VVT. De voor de periode 2014-2016 afgesloten CAO-VVT is geëindigd per 1 april 2016. De arbeidsovereenkomst van werkneemster is opgezegd tegen 1 juni 2016. Werkneemster vordert betaling van de transitievergoeding. De Zonnehuisgroep stelt zich op het standpunt dat de CAO-VVT nawerking heeft als gevolg waarvan het Besluit overgangsrecht transitievergoeding van toepassing is. Ingevolge dat overgangsrecht kan werkneemster aanspraak maken op de wachtgeldregeling uit de CAO-VVT en niet op de transitievergoeding.
De kantonrechter oordeelt als volgt. Door het incorporatiebeding zijn de normatieve bepalingen uit de CAO-VVT, zoals bepalingen met betrekking tot loon, arbeidstijd of afvloeiing, deel gaan uitmaken van de individuele arbeidsovereenkomst van werkneemster met de Zonnehuisgroep, en blijven dit ook doen als de CAO-VVT heeft opgehouden te gelden. De expiratie van de looptijd van de CAO-VVT per 1 april 2016 leidt, anders dan werkneemster meent, er dan ook niet toe dat die cao in de verhouding van partijen krachteloos is geworden. De arbeidsvoorwaarden van partijen zijn immers na expiratie van de CAO-VVT niet gewijzigd. Als gevolg daarvan blijft de CAO-VVT onderdeel van de arbeidsovereenkomst. Op grond van de CAO-VVT heeft werkneemster recht op een wachtgelduitkering, inhoudende dat de WW-uitkering wordt aangevuld. Als gevolg van de nawerking van de CAO-VVT in de arbeidsovereenkomst van werkneemster is dan ook niet aan de orde een verval van een afspraak, zoals bedoeld in lid 4 van artikel 2 van het besluit, in welk geval de in lid 1 van artikel 2 van het besluit opgenomen uitsluiting van de transitievergoeding niet zou gelden. De in het besluit opgenomen overgangsregeling is van toepassing tot uiterlijk 1 juli 2016. Die regeling is dan ook van toepassing op de beëindiging van de arbeidsovereenkomst van werkneemster per 1 juni 2016. Werkneemster heeft geen recht op de transitievergoeding.
De enkele omstandigheid dat de vergoeding in dit concrete geval (veel) lager uitvalt dan de transitievergoeding (werkneemster stelt dat de eventuele aanvulling op de WW-uitkering met circa € 3.000 bruto in totaal over twee jaren slechts een fractie bedraagt van de transitievergoeding ad € 12.212 bruto, hetgeen door de Zonnehuisgroep wordt betwist) is onvoldoende om tot het oordeel te komen dat toepassing van het besluit in het geval van werkneemster naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Uit de nota van toelichting bij het besluit blijkt afdoende dat bij redactie van het besluit de mogelijkheid van een lagere vergoeding dan de transitievergoeding onder ogen is gezien doch er kennelijk geen aanleiding was tot een daarvan afwijkende, gunstiger anticumulatiebepaling te komen. Voorts geldt dat werkneemster niet heeft weersproken dat op haar afvloeiing tevens van toepassing is een in verband met de reorganisatie tot stand gebracht sociaal plan, met de daaruit voor haar geldende additionele voorzieningen, welk plan eveneens past binnen het verband van de CAO-VVT. Er is dan ook geen reden voor het oordeel dat toepassing van het besluit in dit geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.