Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/werkgever
Rechtbank Midden-Nederland (Locatie Almere), 9 november 2016
ECLI:NL:RBMNE:2016:5974

werknemer/werkgever

Cateringmedewerker vordert betaling van overuren, maar van een opdracht van werkgever om buiten normale arbeidstijd werk te verrichten is geen sprake geweest. Werknemer kan niet volstaan met de overlegging van een door hemzelf opgesteld Excel-bestand met gemaakte overuren.

Werknemer is op 1 september 2007 in dienst getreden bij werkgever. Op de arbeidsovereenkomst is van toepassing de CAO voor het Horecabedrijf (hierna: de cao). Werknemer heeft de arbeidsovereenkomst opgezegd tegen 1 oktober 2015. Bij brief van 12 oktober 2015 maakt werknemer aanspraak op uitbetaling van 2492 gewerkte overuren conform artikel 3.12 van de cao. Werkgever laat op 17 december 2015 weten dat de arbeidsovereenkomst reeds is geëindigd en dat een correcte eindafrekening is verstrekt. Werknemer vordert veroordeling van werkgever tot betaling van onder meer € 35.437,50 bruto aan 2162,12 overuren en € 959,05 bruto aan salaris over september 2015. Werknemer stelt daartoe dat overuren die niet in tijd zijn gecompenseerd volgens de cao tot en met 2184 uur per jaar op basis van 100% moeten worden uitbetaald en daarboven op basis van 150% van het uurloon. Voorts is in geschil wanneer de arbeidsovereenkomst is beëindigd. Werknemer gaat uit van 1 oktober 2015 en werkgever van 16 september 2015.

De kantonrechter oordeelt als volgt. Onweersproken staat vast dat werknemer op 6 september 2015 aan werkgever heeft medegedeeld dat hij per 1 oktober 2015 elders werkzaam zou zijn. Niet is gebleken dat werkgever zich op het standpunt heeft gesteld dat het dienstverband op initiatief van werknemer al met ingang van 16 september 2015 is geëindigd. Van een werkgever mag verwacht worden dat een andersluidende einddatum van het dienstverband direct schriftelijk zou worden bevestigd. Door dit niet te doen en de stellingen verder ook niet te onderbouwen, dienen de gevolgen daarvan voor rekening en risico van werkgever te blijven. De arbeidsovereenkomst is eerst per 1 oktober 2015 beëindigd. De vordering tot doorbetaling van het loon tot 1 oktober 2015 wordt toegewezen.

Voor de beantwoording van de vraag of werknemer aanspraak kan maken op een vergoeding voor de door hem gestelde overuren is het volgende van belang. Op grond van de cao is sprake van overwerk als een werknemer in opdracht van de werkgever buiten de normale arbeidstijd werk verricht. In deze zaak moet dan ook beoordeeld worden of werkgever opdracht heeft gegeven tot het door werknemer gestelde overwerk. Daarbij moet worden aangenomen dat een dergelijke opdracht niet alleen expliciet maar ook impliciet kan zijn verstrekt. Een expliciete opdracht is naar het oordeel van de kantonrechter door werkgever niet gegeven. Om te beoordelen of sprake is geweest van een impliciete opdracht is niet alleen van belang of werkgever wist of hoorde te weten dat werknemer (aanzienlijke) overuren maakte, maar ook of werkgever wist of moest begrijpen dat werknemer aanspraak maakte op vergoeding van die overuren. Dat er overuren zijn gemaakt wordt door werkgever niet betwist, maar de mate waarin wel. Werkgever heeft een urenregistratie bijgehouden en de resultaten daarvan overgelegd. Werknemer kan niet volstaan met de overlegging van een door hemzelf opgesteld Excel-bestand over de afgelopen 4,5 jaar zonder gemotiveerd aan te geven waaruit blijkt hoe en op welke wijze hij zijn uren heeft bijgehouden. De schriftelijke verklaringen van twee voormalige medewerkers, die enkel verklaren dat werknemer veel overuren heeft gedraaid, maken dat niet anders. Dit klemt temeer nu dat die overuren heel geleidelijk en over een periode van ruim 4,5 jaar zijn opgebouwd, terwijl werknemer tot kort voor zijn opzegging niet op concrete wijze aanspraak heeft gemaakt op vergoeding van die uren. Uit het bovenstaande volgt dat werknemer onvoldoende heeft onderbouwd dat en op welke wijze hem opdracht is gegeven voor het door hem gestelde overwerk. Dat betekent dat niet is komen vast te staan dat sprake was van overwerk in de zin van artikel 3.12 van de cao. Werkgever gaat uit van 517,59 overuren, zodat de kantonrechter ervan uitgaat (na onvoldoende betwisting hiervan door werknemer) dat werknemer terecht aanspraak maakt op uitbetaling van 517,59 overuren. Tot zover wordt de vordering toegewezen.