Naar boven ↑

Rechtspraak

Koninklijke Schelde BV/X
Gerechtshof 's-Hertogenbosch (Locatie 's-Hertogenbosch), 18 december 2012
ECLI:NL:GHSHE:2012:5659

Koninklijke Schelde BV/X

Schadevergoeding toegekend in verband met aansprakelijkheid voor ziekte en overlijden werknemer door het werken met asbest. Causaal verband aangenomen. Werkgever heeft bovendien zorgplicht geschonden.

Werknemer is van 31 augustus 1959 tot 15 maart 1967 bij Koninklijke Schelde Groep BV (hierna: De Schelde) in dienst geweest met een onderbreking van 20 maanden voor de vervulling van zijn militaire dienstplicht. Tijdens zijn werkzaamheden voor De Schelde is werknemer blootgesteld geweest aan asbeststof. Op 9 juli 2007 is bij werknemer de diagnose maligne mesothelioom in de vorm van longvlieskanker gesteld. Bij brief van 12 november 2007 heeft werknemer De Schelde aansprakelijk gesteld voor de materiële en immateriële schade van zijn ziekte. Bij brief van 8 juli 2008 heeft Allianz, als verzekeraar van De Schelde, de aansprakelijkheid van de hand gewezen. Werknemer vordert voor recht te verklaren dat De Schelde jegens hem op grond van artikel 7:658 BW verwijtbaar tekort is geschoten en daardoor jegens hem schadeplichtig is geworden en De Schelde te veroordelen om zijn schade te vergoeden, zowel zijn immateriële schade begroot op € 60.000 als zijn geleden en nog te lijden materiële schade, nader op te maken bij staat, een en ander te vermeerderen met rente en kosten. Op 7 juni 2009 is werknemer overleden. X heeft de procedure zowel voor zichzelf als in haar hoedanigheid van erfgename van werknemer voortgezet. De kantonrechter heeft de vorderingen van werknemer toegewezen. Tegen dit vonnis komt De Schelde in hoger beroep.

Het hof oordeelt als volgt. Tussen partijen staat vast dat de absolute verjaringstermijn van 30 jaar ex artikel 3:310 lid 2 BW ruimschoots was verstreken op het moment dat De Schelde door werknemer aansprakelijk werd gesteld. Verjaring dient de hoofdregel te zijn en, gelet op het absolute karakter hiervan, kan het oordeel dat het beroep op verjaring naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, alleen bij uitzondering worden gehonoreerd. Beoordeling van de gezichtspunten die door de Hoge Raad in het arrest van 28 april 2000 (ECLI:NL:HR:2000:AA5635 (Van Hese/De Schelde)) zijn geformuleerd, leidt tot de conclusie dat in dit geval sprake is van een dergelijke uitzondering, zodat het beroep op verjaring in dit geval onaanvaardbaar is. Vervolgens dient beoordeeld te worden of werknemer schade heeft opgelopen in de uitoefening van de werkzaamheden. Tussen partijen staat vast dat werknemer tijdens zijn dienstverband bij De Schelde blootgesteld is geweest aan asbeststof. Daarbij is het niet van belang aan welke soort asbest werknemer blootgesteld is geweest. Uit de stelling van De Schelde dat wit asbest minder gevaarlijk is dan blauw asbest, volgt niet dat wit asbest niet gevaarlijk is. Uit de door De Schelde aangehaalde literatuur blijkt niet dat in de hier van belang zijnde periode, te weten tijdens het dienstverband van werknemer, algemeen werd aangenomen dat zonder risico op gezondheidsschade met wit asbest gewerkt kon worden. De Schelde was ervan op de hoogte, althans moest er redelijkerwijs van op de hoogte zijn, dat het werken met asbest als zodanig, dus zonder dat onderscheid werd gemaakt naar soort, gevaarlijk was voor de gezondheid. De toenmalige bedrijfsarts van De Schelde heeft immers zowel in zijn proefschrift van 1969 als in een andere publicatie vermeld dat alle soorten asbest op zich kankerverwekkend zijn en zowel verwekker kunnen zijn van asbestose als van mesothelioom. Er is bovendien sprake van een causaal verband tussen de blootstelling aan asbest en het oplopen van de ziekte mesothelioom. Anders dan De Schelde kennelijk meent behoeft X niet met 100% zekerheid te bewijzen dat de ziekte mesothelioom is veroorzaakt door een van De Schelde afkomstige asbestvezel. Gelet op de jarenlange, en naar het hof aanneemt dagelijkse blootstelling van werknemer aan asbeststof tijdens zijn werk bij De Schelde, is het zeer aannemelijk dat de ziekte mesothelioom daardoor is veroorzaakt, hetgeen voldoende is om in dit geval van het causaal verband uit te gaan. Voorts is de schending van de zorgplicht aanleiding om in dit geval het oorzakelijk verband aan te nemen. Werknemer is immers gedurende zijn gehele dienstverband bij De Schelde, dus gedurende een periode van ruim zeven jaar, blootgesteld aan een voor de gezondheid zeer gevaarlijke stof. De Schelde stelt terecht dat het in beginsel eerst aan de werknemer is om te bewijzen dat hij schade heeft geleden in de uitoefening van de werkzaamheden en dat pas daarna de werkgever dient te bewijzen dat hij de zorgplicht is nagekomen. Het hof ziet in de omstandigheden van het geval echter aanleiding om op die zorgplicht vooruit te lopen, gelet op enerzijds het feit dat werknemer gedurende vele jaren is blootgesteld aan asbest, waarvan De Schelde wist dat dit een stof is die een groot gevaar op gezondheidsschade oplevert, en zij anderzijds onvoldoende maatregelen heeft getroffen om die schade te voorkomen. De Schelde zich had dienen te realiseren dat zij niet kon wachten op door de overheid te stellen veiligheidsnormen. Om die reden kon De Schelde ook niet afwachten wat andere met asbest werkende ondernemingen al dan niet aan maatregelen namen. De Schelde was er immers van op de hoogte, althans behoorde ervan op de hoogte te zijn, dat de blootstelling aan asbest kon leiden tot gezondheidsschade in de meest ernstige vorm, te weten dat er een in aanmerking te nemen risico op een ernstige ziekte en overlijden ontstaat als gevolg van die blootstelling. Gelet op deze uiterste consequentie, in het licht van het feit dat De Schelde klaarblijkelijk in ruime mate met asbest werkte, had De Schelde zelf nader dienen te bepalen hoe zij gezondheidsschade kon (trachten te) voorkomen, hetgeen zij klaarblijkelijk heeft nagelaten. De Schelde heeft aldus niet aan haar zorgplicht voldaan.