Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/werkgever
Rechtbank Midden-Nederland (Locatie Utrecht), 16 november 2016
ECLI:NL:RBMNE:2016:6079

werknemer/werkgever

Verstekvonnis in kort geding. Re-integratie van zieke werknemer. Plan van aanpak. Loonbetalingsverplichting van werkgever op grond van artikel 7:629 BW en artikel 7:628 BW.

Werknemer is van 5 oktober 2015 tot en met 4 oktober 2016 voor bepaalde tijd voor 173 uren per maand als onderhoudsmedewerker/schilder in dienst geweest van werkgever tegen een brutomaandloon van € 1.580 exclusief 8% vakantietoeslag. Op 4 maart 2016 heeft werknemer zich bij werkgever ziek gemeld met burn-outklachten. Tijdens ziekte ontving werknemer geen loon en hebben partijen geen plan van aanpak opgesteld. Bij de periodieke evaluatie van 28 juli 2016 heeft de bedrijfsarts geoordeeld dat werknemer weliswaar nog beperkt was in zijn functioneren maar dat hij vanaf 1 augustus 2016 weer voor 25% kon hervatten, periodiek opbouwend, en dat hij naar verwachting met ingang van 12 september 2016 weer volledig arbeidsgeschikt zou zijn. Werknemer zou – zo luidde de afspraak – op maandag 8 augustus 2016 komen werken. Dan zou ook het plan van aanpak worden opgesteld. Op 4 augustus 2016 heeft de heer B, directeur van werkgever, zich in een telefoongesprek met het kantoor van de gemachtigde van werknemer op het standpunt gesteld dat werknemer in het kader van zijn re-integratie diende te komen werken. Daarbij heeft de heer B zich intimiderend en bedreigend jegens werknemer uitgelaten. Bij e-mail van diezelfde dag heeft de gemachtigde van werknemer meegedeeld dat werknemer bereid bleef om zijn werkzaamheden overeenkomstig de door de bedrijfsarts geadviseerde opbouw te hervatten, mits werkgever hem een veilige werkomgeving kon waarborgen. Dit standpunt is bij brief van 19 augustus 2016 namens werknemer herhaald. Op deze e-mail en die brief heeft werkgever niet gereageerd. Daarom is werknemer op 8 augustus 2016 niet gaan werken. Een plan van aanpak is niet opgesteld.

Werknemer vordert in dit kort geding onder meer loondoorbetaling over de periode van 1 augustus tot en met 4 oktober 2016. Werkgever is in dit kort geding niet verschenen.

Omdat werkgever in dit kort geding, ondanks het feit dat zij bij dagvaarding van 25 oktober 2016 deugdelijk is opgeroepen, niet is verschenen, is tegen haar verstek verleend. De kantonrechter zal eerst de vordering beoordelen voor zover deze strekt tot betaling van loon c.a. tijdens ziekte en dus is gebaseerd op artikel 7:629 BW. Er is reden om de ziekteperiode te beperken tot 12 september 2016, zijnde de datum waartegen de bedrijfsarts werknemer weer volledig arbeidsgeschikt heeft bevonden, er daarbij van uitgaande dat daar een opbouw van de werkzaamheden aan vooraf zou gaan. Uit de door werknemer in dit kort geding overgelegde correspondentie tussen partijen, volgt dat werkgever aanvankelijk, eind mei 2016, de loondoorbetaling heeft willen stoppen, omdat werknemer zou hebben geweigerd mee te werken aan het opstellen van een plan van aanpak in de zin van artikel 7:658a lid 3 BW. Laatstgenoemde bepaling laat er geen misverstand over bestaan dat de werkgever het plan van aanpak ‘in overeenstemming met de werknemer’ moet opstellen. Uit hetgeen werknemer heeft aangevoerd, leidt de kantonrechter, nu dat in dit kort geding niet is betwist, af dat werkgever over de inhoud van het door haar eenzijdig opgestelde plan geen overleg met hem heeft willen voeren en hij het zelfs niet heeft mogen lezen. Van een re-integratie is het niet gekomen, aanvankelijk omdat werknemer zich door de (telefonische) uitlatingen van de heer B bedreigd voelde en niet durfde te komen werken alvorens zijn veiligheid was gegarandeerd (en in een plan van aanpak zou zijn vastgelegd), en vanaf eind augustus/begin september 2016 (tevens) omdat werkgever naliet de vakantiebijslag (verschuldigd over de periode tot eind mei 2016) en het loon vanaf 1 augustus 2016 te voldoen. Kennelijk bedoelde werkgever deze inhouding te baseren op artikel 7:629 lid 3 aanhef en onderdeel c BW. Het beroep op deze wetsbepaling slaagt niet voor zover het het loon over de maand augustus 2016 betreft. Van 1 augustus tot 12 september 2016 is werkgever dan ook tot loondoorbetaling in de zin van artikel 7:629 lid 1 BW verplicht. Omtrent de loonvordering over de periode van 12 september 2016 tot en met 4 oktober 2016 overweegt de kantonrechter dat dit deel van de vordering is gegrond op artikel 7:628 BW. Gelet op hetgeen hierboven is overwogen, komt het in redelijkheid voor rekening van werkgever dat vanaf 12 september 2016 van de aangeboden diensten van werknemer geen gebruik is gemaakt. Eind augustus/begin september 2016 heeft de gemachtigde van werknemer bovendien het opschortingsrecht ingeroepen. De vordering tot betaling van het loon c.a. over de periode van 12 september tot en met 4 oktober 2016 is dan ook toewijsbaar.