Rechtspraak
Rechtbank Rotterdam (Locatie Rotterdam), 25 november 2016
ECLI:NL:RBROT:2016:9258
Schutter Rotterdam B.V./werknemer
Werknemer is op 1 april 2005 als expediteur in dienst getreden van Schutter Rotterdam B.V. (hierna: Schutter). De arbeidsovereenkomst bevat een concurrentiebeding. Werknemer is met ingang van november 2007 respectievelijk juli 2013 benoemd tot manager respectievelijk operationeel directeur. Werknemer heeft tegen 30 november 2015 de arbeidsovereenkomst opgezegd. Werknemer heeft de arbeidsovereenkomst met Schutter onder gelijkblijvende condities feitelijk voortgezet tot 31 december 2015. Op 25 januari 2016 heeft werknemer BCI Rotterdam B.V. (hierna: BCI) opgericht. BCI heeft drie medewerkers van Schutter in dienst genomen. Schutter vordert een verklaring voor recht dat werknemer zijn verplichtingen uit het concurrentiebeding heeft geschonden en vordert veroordeling van werknemer tot betaling van de contractuele boetes.
De kantonrechter oordeelt als volgt. Werknemer beroept zich op het zwaarder drukken-criterium en de jurisprudentie die de Hoge Raad in het Brabant/Van Uffelen-arrest (HR 9 maart 1979, NJ 1979/467) en vervolgens in de AVM-arresten (HR 5 januari 2007, JAR 2007/37 en 38) in dat kader heeft ontwikkeld. Allereerst moet worden getoetst of sprake is van een niet voorzienbare ingrijpende wijziging van de arbeidsverhouding. Werknemer heeft aangevoerd dat toen hij in dienst trad bij Schutter, er in totaal circa tien expediteurs op de afdeling werkzaam waren onder leiding van één manager. Hieruit leidt de kantonrechter af dat het geenszins vanzelfsprekend is dat een expediteur bij Schutter uiteindelijk promoveert tot manager van de afdeling, laat staan tot operationeel directeur. Er is dan ook geen sprake van een voorzienbare functiewijziging die in het normale carrièreperspectief ligt, zodat sprake is van een niet voorzienbare ingrijpende wijziging van de arbeidsverhouding.
Met betrekking tot de (vervolg)vraag of het concurrentiebeding aanmerkelijk zwaarder is gaan drukken overweegt de kantonrechter het volgende. Nu werknemer is opgeklommen tot operationeel directeur belemmert het concurrentiebeding hem feitelijk meer dan voorheen, omdat hij nu zonder dat beding veel ruimere mogelijkheden heeft op de arbeidsmarkt dan toen hij nog expediteur was. Werknemer beschikt als operationeel directeur over veel meer gevoelige kennis waarmee hij Schutter kan benadelen dan hij zou hebben gehad als hij expediteur zou zijn gebleven. Het ligt dan ook voor de hand dat Schutter daardoor aanzienlijk méér reden heeft om een beroep op het concurrentiebeding te doen. Voorts wordt aangenomen dat naarmate een werknemer een hogere functie verkrijgt, er minder vergelijkbare functies voorhanden zijn, waardoor het beding ook hierom aanmerkelijk zwaarder zal drukken. Daarom acht de kantonrechter het voldoende aangetoond dat werknemer door handhaving van het concurrentiebeding belemmerd wordt in het vinden van een gelijkwaardige werkkring, met bijbehorende taken en bevoegdheden, status en verdienmogelijkheden als hij laatstelijk had bij Schutter. De slotsom is dat het concurrentiebeding aanmerkelijk zwaarder is gaan drukken. Dat betekent dat het concurrentiebeding op enig moment opnieuw schriftelijk overeengekomen had moeten worden om zijn geldigheid te behouden, hetgeen niet is gebeurd.
Gesteld voor de vraag of en in hoeverre werknemer boetes heeft verbeurd door in strijd te handelen met het concurrentiebeding dienen de activiteiten van werknemer als ondernemer buiten beschouwing te blijven. Deze activiteiten vallen immers binnen de reikwijdte van het nietige deel van het concurrentiebeding. Beoordeeld moet dus worden of en zo ja, in welke mate, werknemer in strijd heeft gehandeld met het geldig gebleven deel van het beding. Vast staat dat BCI Rotterdam in ieder geval vanaf 1 juni 2016 operationeel is geworden en dat werknemer vanaf die datum als bestuurder van die vennootschap werkzaam is geweest. Daardoor heeft werknemer in strijd gehandeld met het geldig gebleven deel van het concurrentiebeding dat hem immers verbood om op welke wijze dan ook werkzaam te zijn bij een bedrijf zoals BCI Rotterdam. Hieruit volgt dat werknemer gedurende 30 dagen telkens een boete heeft verbeurd van € 500 per dag, resulterend in een bedrag van € 15.000. Werknemer wordt veroordeeld tot betaling van voornoemd bedrag. Het beroep van werknemer op matiging van de boetes wordt afgewezen.