Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/werkgever
Rechtbank Noord-Holland (Locatie Alkmaar), 19 oktober 2016
ECLI:NL:RBNHO:2016:9405

werknemer/werkgever

Geen overgang van onderneming, nu diverse werknemers pas na het faillissement bij de andere onderneming in dienst treden, de verklaring van de nieuwe onderneming om werkzaam te zijn in hetzelfde beroepenveld niet onaannemelijk is en er weinig materiële activa zijn overgenomen.

Vanaf 1 januari 1995 drijft de Vennootschap Onder Firma (hierna: bedrijf A) een onderneming. Bedrijf Y had geen eigen activa en leende personeel in bij bedrijf A. Werknemer is vanaf 29 augustus 2005 aaneengesloten in dienst geweest bij bedrijf A in de functie van voorman. Op 27 januari 2015 heeft deze rechtbank het faillissement van bedrijf A en de vennoten uitgesproken. Ten tijde van het faillissement waren er twaalf werknemers in dienst bij bedrijf A. Na het faillissement heeft de curator alle lopende dienstverbanden opgezegd. De opzegging van het dienstverband van werknemer is hem op 28 januari 2015 aangezegd. Bij besluit van 1 mei 2015 heeft het UWV de door werknemer aangevraagde faillissementsuitkering afgewezen omdat er volgens het UWV sprake is van overgang van onderneming (van bedrijf A door bedrijf Y) per 14 januari 2015. Het door werknemer tegen dit besluit ingestelde bezwaar heeft het UWV bij besluit van 2 september 2015 ongegrond verklaard. Werknemer vordert kort en wel betaling van het loon, vakantiegeld en openstaand verlof van bedrijf Y voor de periode van 1 januari 2015 tot en met 28 januari 2015.

De kantonrechter oordeelt als volgt. De rechtsvraag in dit geschil is of sprake is van een overgang van onderneming in de zin van artikel 7:662 e.v. BW en meer in het bijzonder of bedrijf Y bedrijf A vóór datum van het faillissement – te weten 27 januari 2015 – heeft overgenomen. Volgens vaste rechtspraak van het HvJ EU heeft de Richtlijn 2001/23/EG tot doel ook bij verandering van ondernemer de continuïteit te waarborgen van de in het kader van een bedrijf bestaande arbeidsverhoudingen. Teneinde dit doel van bescherming van de werknemers bij overdracht van hun onderneming tot zijn recht te doen komen, moet het begrip overdracht krachtens overeenkomst in artikel 1 lid 1 richtlijn ruim worden uitgelegd. Hiermee strookt dat het ontbreken van een contractuele band tussen een vervreemder en een verkrijger of tussen twee ondernemers aan wie achtereenvolgens werkzaamheden zijn opgedragen, niet van doorslaggevend belang is bij de beantwoording van de vraag of sprake is van overgang van een onderneming in de zin van de richtlijn. Verder volgt uit de rechtspraak van het HvJ EU dat voor het antwoord op de vraag of sprake is van een overgang in de zin van de richtlijn, beslissend is of de identiteit van het bedrijf bewaard blijft. In het licht van de gemotiveerde betwisting door bedrijf Y, heeft werknemer naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende concrete feiten en omstandigheden gesteld die tot de conclusie leiden dat in het onderhavige geval sprake is van een overgang van onderneming. De omstandigheid dat diverse werknemers van bedrijf A ná de datum van het faillissement bij bedrijf Y in dienst zijn getreden is, gelet op het bepaalde in artikel 7:666 BW en anders dan werknemer stelt, niet relevant voor de beoordeling of er sprake is van een overgang van onderneming. Vast staat dat kort voor het faillissement van bedrijf A slechts drie van de in totaal twaalf oud-werknemers van bedrijf A in dienst bij bedrijf Y zijn getreden, zodat niet staande kan worden gehouden dat, zoals werknemer betoogt, een wezenlijk deel van het personeel van bedrijf A is overgegaan naar bedrijf Y. De stelling van werknemer dat bedrijf Y na de aandelenoverdracht in volle gang van start is gegaan, is door hem op geen enkele wijze onderbouwd. Gelet op de gemotiveerde betwisting door bedrijf Y had dit wel van hem mogen worden verwacht. Dit klemt temeer nu vaststaat dat werknemer en vier andere collega’s na faillissement van bedrijf A in opdracht van de curator de lopende opdrachten van bedrijf A hebben afgemaakt. Verder acht de kantonrechter de verklaring van bedrijf Y waarom zij in dezelfde branche opereert als bedrijf A niet onaannemelijk. Ook de stelling van werknemer dat er enkele ladderwagens en een heftruck van bedrijf A zouden zijn overgegaan naar bedrijf Y kan in dit geval niet bijdragen aan de conclusie dat sprake is van een overgang van onderneming. De verwijzing van werknemer naar hetgeen door deze rechtbank in door enkele oud-werknemers van bedrijf A aangespannen bestuursrechtelijke procedures is beslist en de algemene verwijzing naar de onderliggende stukken in die procedure, is evenmin voldoende toereikend voor de conclusie dat sprake is van een overgang van onderneming. De kantonrechter wijst de vorderingen af.