Rechtspraak
werkneemster/Y
Feiten
Werkneemster was in gemeenschap van goederen getrouwd met A, de enig bestuurder van Y. Werkneemster was met ingang van 1 juli 2008 krachtens arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd werkzaam voor Y in de functie van administrateur. Eind 2015 hebben werkneemster en A besloten te gaan scheiden. Werkneemster vordert betaling van achterstallig loon van 1 juli 2016 tot en met december 2016 en achterstallige vakantiebijslag over 2011/2012 tot en met 2015/2016. Y vordert in reconventie terugbetaling van loon over de maanden mei en juni 2016, omdat sprake is van onverschuldigd betaald loon.
Oordeel
Niet is gebleken dat het niet verrichten van de arbeid in de risicosfeer van werkneemster ligt. Integendeel: doordat A de laptop en de onderliggende administratieve bescheiden heeft weggehaald op het woonadres waar werkneemster haar werkzaamheden verrichtte, heeft Y veroorzaakt dat zij dit niet meer kon, waardoor het niet verrichten van de arbeid in de risicosfeer van Y als werkgever is komen te liggen. Dit brengt mee dat werkneemster recht heeft op doorbetaling van haar loon, waarbij rekening is gehouden met de op 8 en 23 december 2016 verrichtte betalingen die zijn toegerekend op het achterstallige loon over mei en juni 2016. Dit betekent dat het gevorderde bedrag van € 20.454,54 bruto wordt toegewezen. Y heeft om matiging van de wettelijke verhoging en de wettelijke rente verzocht. De wettelijke verhoging is volgens artikel 7:625 BW verschuldigd indien de niet tijdige voldoening van het loon aan de werkgever is toe te rekenen. Weliswaar was Y tot maandelijkse betaling van het loon aan werkneemster verplicht, maar zij kon (tot dit vonnis) redelijkerwijs menen die verplichting niet te hebben, gelet ook op het uitblijven van (schriftelijke) berichten van werkneemster aan Y waarin zij zich expliciet beschikbaar stelt om de bedongen arbeid te verrichten. Dit had temeer van haar mogen worden gevergd, nu werkneemster en A in de procedure omtrent de verdeling van hun gemeenschap hebben beoogd een totaaloplossing te bereiken, waarin het achterstallige loon zou worden betrokken. De wettelijke verhoging wordt afgewezen. De wettelijke rente daarentegen wordt verschuldigd door het enkele (verwijtloze) betalingsverzuim. Voor matiging daarvan is geen grond (aangevoerd), in zoverre wordt de vordering dus toegewezen.
Wat resteert is de beoordeling van de vordering ter zake vakantiebijslag over 2011/2012 tot en met 2015/2016. Y heeft in dit kader aangevoerd dat op enig moment is besloten om de vakantie-aanspraken van A en werkneemster achter te stellen op alle overige verplichtingen van Y. Door deze afspraak heeft werkneemster volgens Y wel een vordering op haar inzake achterstallige vakantiebijslag, maar is deze (nog) niet opeisbaar nu er nog steeds andere verplichtingen zijn. Vanwege de beperkte onderzoeksmogelijkheden in kort geding kan de juistheid van dit gemotiveerde verweer niet worden vastgesteld. Het is niet onaannemelijk, gelet op het feit dat werkneemster pas nu aanspraak maakt op vakantiebijslag over een reeks van reeds lang verstreken jaren. De vordering zal daarom op dit onderdeel worden afgewezen