Rechtspraak
Rechtbank Den Haag (Locatie 's-Gravenhage), 8 februari 2017
ECLI:NL:RBDHA:2017:1034
werknemer/Stichting Ondersteuning Tweede Kamerfractie Partij voor de Vrijheid (PVV)
Feiten
Werknemer is sinds 2010 in dienst bij de Stichting Ondersteuning Tweede Kamerfractie Partij voor de Vrijheid (PVV) (hierna: de Stichting). Werknemer is verantwoordelijk voor het leveren van een bijdrage aan de ontwikkeling van één of meer beleidsterreinen en het ondersteunen van de werkzaamheden van één of meer Kamerleden. Werknemer verzoekt de arbeidsovereenkomst met de Stichting te ontbinden op grond van artikel 7:671c lid 1 BW en de Stichting te veroordelen tot betaling van onder meer een billijke vergoeding (€ 209.400 bruto) en de transitievergoeding. Werknemer voert hiertoe aan dat sprake is van extreme werkdruk, dat sprake is van een verstoorde verhouding met een Kamerlid en dat hij verwacht niet meer aan het werk te komen doordat aan hem door de uitlatingen van de fractievoorzitter van de PVV een ‘PVV-stigma’ kleeft. De Stichting verzoekt voorwaardelijk, voor het geval werknemer zijn verzoek tot ontbinding intrekt, de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden op grond van de e-, g- of h-grond.
Oordeel
Ontbinding van de arbeidsovereenkomst
Partijen zijn het erover eens dat de verhouding tussen partijen ernstig en blijvend is verstoord en dat om die reden de arbeidsovereenkomst tussen partijen billijkheidshalve dadelijk of na korte tijd behoort te eindigen. De arbeidsovereenkomst wordt derhalve per 15 februari 2017 ontbonden.
Billijke vergoeding
De kantonrechter ziet geen aanleiding om aan werknemer een billijke vergoeding toe te kennen. De Stichting heeft gemotiveerd betwist dat zij werknemer heeft blootgesteld aan een extreme werkdruk en daar niets aan veranderd heeft. De kantonrechter is van oordeel dat werknemer in het licht van het gemotiveerde verweer van de Stichting zijn betreffende stellingen onvoldoende nader heeft onderbouwd. Ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de Stichting kan daarom in dit verband niet worden aangenomen. De Stichting heeft beide keren waarvan tussen partijen vaststaat dat werknemer de werkdruk aan de orde heeft gesteld, in december 2013 en oktober 2014, maatregelen genomen om de werkdruk voor werknemer te verlichten. Uit niets blijkt dat werknemer nadien de werkdruk nog aan de orde heeft gesteld. Werknemer heeft zich nadien niet ziek gemeld wegens overbelasting noch hierover contact opgenomen met bijvoorbeeld de vertrouwenspersoon, de arbodienst of de Arbeidsinspectie. Bovendien verrichtte werknemer kennelijk zonder problemen naast zijn werk voor de Stichting tot eind 2014 op vrijwillige basis nevenwerkzaamheden voor de PVV-fractie in de Provinciale Staten in Zeeland en rondde hij in 2015 nog een zware controllersopleiding af. De kantonrechter is met de Stichting van oordeel dat dit er niet bepaald op duidt dat werknemer in zijn functie bij de Stichting overbelast was. De kantonrechter is verder van oordeel dat in het algemeen van een fractiemedewerker verwacht mag worden dat hij of zij ook buiten kantooruren en incidenteel zelfs ’s avonds laat of ’s nachts beschikbaar is, zeker als in de Tweede Kamer belangrijke debatten worden gevoerd. Naast dergelijke periodes van piekbelasting zijn er immers ook rustiger periodes voor fractiemedewerkers, bijvoorbeeld tijdens de recessen van de Tweede Kamer. De kantonrechter is voorts met de Stichting van oordeel dat de gestelde, problematische verhouding tussen werknemer en een Kamerlid evenmin ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de Stichting oplevert. Ten slotte heeft de Stichting gemotiveerd betwist dat zij ernstig verwijtbaar heeft gehandeld omdat werknemer thans behept is met een ‘PVV-stigma’ en weinig kans maakt op het vinden van een nieuwe, volwaardige baan. De kantonrechter overweegt dat de billijke vergoeding uitsluitend in relatie staat tot het verwijtbaar handelen dat de ontbinding van de arbeidsovereenkomst tot gevolg heeft. Het gestelde ‘PVV-stigma’, wat daar ook van zij, vormt voor werknemer niet de aanleiding voor zijn verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Derhalve is het gestelde ‘PVV-stigma’ geen grond om een billijke vergoeding toe te kennen. Ten overvloede overweegt de kantonrechter dat, voor zover werknemer op goede gronden vreest dat hij door het ‘PVV-stigma’ niet meer aan ander werk komt, de transitievergoeding die de Stichting heeft aangeboden in de financiële gevolgen daarvan voorziet.
Transitievergoeding
De kantonrechter overweegt dat de Stichting aan werknemer geen transitievergoeding verschuldigd is, omdat de arbeidsovereenkomst tussen partijen niet als gevolg van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de Stichting wordt ontbonden. De Stichting zal echter conform haar aanbod worden veroordeeld tot betaling aan werknemer van de transitievergoeding van € 11.633,33 bruto.
Voorwaardelijk ontbindingsverzoek
Partijen zijn het erover eens dat de verhouding tussen partijen ernstig en blijvend is verstoord en dat herplaatsing geen reële optie is. De kantonrechter wijst het verzoek van de Stichting op de g-grond toe voor het geval werknemer zijn verzoek intrekt en de arbeidsovereenkomst wordt voorwaardelijk ontbonden met ingang van 15 februari 2017. De kantonrechter is van oordeel dat de ontbinding in dat geval het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van werknemer, dat eruit bestaat dat hij de Stichting niet-onderbouwde, ernstige verwijten heeft gemaakt, zonder poging tot overleg of het bereiken van een minnelijke oplossing direct een ontbindingsprocedure is gestart en vervolgens zijn verzoek intrekt uitsluitend omdat de kantonrechter voornemens is de arbeidsovereenkomst te ontbinden zonder daaraan de door werknemer verzochte vergoeding te verbinden. Daarom ziet de kantonrechter aanleiding de arbeidsovereenkomst op korte termijn te ontbinden, zonder toekenning van een transitievergoeding.