Rechtspraak
X/Y
Feiten
(Vervolg op AR 2016-0048.) X drijft een eenmanszaak. Begin juni 2011 is X begonnen met het verrichten van vervoersdiensten voor Y B.V. (hierna: Y). Kern van het geschil tussen partijen is de vraag of X werkzaam is op basis van een overeenkomst van opdracht (standpunt van Y) of op basis van een arbeidsovereenkomst (standpunt van X).
Oordeel
Partijbedoeling
In de tussen partijen gesloten vervoersovereenkomst is toepasselijkheid van Boek 7 BW uitgesloten. De partijbedoeling lijkt duidelijk niet gericht te zijn geweest op het aangaan van een arbeidsovereenkomst. In het onderhavige geval staat vast dat X reeds sinds 16 september 2010 een eenmanszaak dreef. Op 11 mei 2011 is een pre-contract gesloten met Y en op 15 juli 2011 de vervoersovereenkomst. Voorts staat vast dat werknemer een proefperiode heeft gehad van meer dan zes weken welke inging op 13 mei 2011. De vervoersovereenkomst is gesloten op 15 juli 2011, zodat X feitelijk een proefperiode heeft gehad van acht weken. Gedurende deze periode reed X in een gehuurde bus. Pas op 30 september 2011 heeft X een leasecontract gesloten ten aanzien van een ‘eigen’ bus. X heeft dus tijd gehad om het contract met Y goed te overwegen voordat hij de investering in de bus deed (en een eventuele afhankelijkheid van Y als opdrachtgever ontstond). Voor zover X betoogt dat hij mede als gevolg van aangegane financiële verplichtingen ten tijde van het sluiten van de vervoersovereenkomst feitelijk geen onderhandelingsvrijheid had, faalt dit betoog.
Feitelijke uitvoering
Vast staat dat X niet werd beloond op basis van gewerkte uren, maar op basis van het door hem geleverde resultaat. X ontving een vergoeding per succesvolle stop. Het risico van het niet bezorgen en daarmee het risico ten aanzien van de beloning lag aldus bij X. De vervangers die X inzette werden door hem betaald en in geval van ziekte of vakantie ontving X geen vergoeding. X ontving wekelijks een ‘Creditfactuur’, met daarop het aantal stops en de data daarvan en het daarvoor door Y verschuldigde bedrag en de daarover verschuldigde btw. X heeft zelf een bus aangeschaft en draagt hiervan zelf het investeringsrisico. De verplicht voorgeschreven werkkleding werd verschaft door (en bleef eigendom van) Y. X heeft een btw-nummer en doet per kwartaal btw-aangifte, wordt door de Belastingdienst belast voor winst uit onderneming en maakt gebruik van zelfstandigen-/startersaftrek en MKB-winstvrijstelling, staat als eigenaar van zijn onderneming ingeschreven bij de KvK, laat jaarstukken opstellen, heeft een rekening-courant en een bedrijfsspaarrekening en is verzekerd tegen wettelijke aansprakelijkheid. De aard van de werkzaamheden is zodanig dat ten aanzien van de inhoud van het werk weinig inhoudelijke instructie valt te geven. Y heeft echter ten aanzien van vrijwel alles wat met de uitvoering van het werk samenhangt gedetailleerde instructies gegeven. Zo zijn er Werkinstructies en Huisregels waar X zich aan dient te houden, controleert Y op de naleving van die instructies en houdt Y periodiek evaluatiegesprekken, waarvan verslag wordt opgemaakt. Ook ten aanzien van de werktijden geeft Y specifieke instructies. Voorts is het X niet toegestaan zich door een ander te laten vervangen.
Conclusie
Op grond van de omstandigheden van het geval komt de kantonrechter tot de conclusie dat X bewust en op eigen initiatief gekozen heeft voor het zelfstandig ondernemerschap. Het feit dat Y gedetailleerde instructies gaf ten aanzien van het werk en op de naleving daarvan toezag, hetgeen op zichzelf alle kenmerken heeft van een gezagsverhouding, weegt in het onderhavige geval niet op tegen de overige omstandigheden. Er is aldus geen sprake van een arbeidsovereenkomst.