Rechtspraak
Rechtbank Limburg (Locatie Maastricht), 23 februari 2017
ECLI:NL:RBLIM:2017:2085
werkneemster/Innovo stichting voor katholiek onderwijs
Feiten
Werkneemster is vanaf 1 augustus 1985 bij de rechtsvoorgangster van Innovo stichting voor katholiek onderwijs (hierna: Innovo) voor onbepaalde tijd aangesteld als leraar basisonderwijs. Op 28 juni 2016 heeft Innovo, met toestemming van het UWV, werkneemster met ingang van 1 oktober 2016 eervol ontslagen wegens arbeidsongeschiktheid op grond van ziels- en/of lichaamsgebreken. Innovo heeft diezelfde dag een berekening van de transitievergoeding aan werkneemster gestuurd. Innovo is bereid die vergoeding uit te keren aan werkneemster, mits werkneemster tekent voor finale kwijting. Werkneemster verzoekt thans veroordeling van Innovo tot betaling van de transitievergoeding. Innovo verzoekt onder meer te bepalen dat geen sprake is van door Innovo veroorzaakte schade bij werkneemster in het kader van artikel 7:658 BW en te bepalen dat Innovo, na betaling van de transitievergoeding, niets meer aan werkneemster verschuldigd is.
Oordeel
Transitievergoeding
Partijen zijn verdeeld over de omvang van de transitievergoeding. De primair door werkneemster becijferde maximale transitievergoeding is niet toewijsbaar. Innovo heeft terecht aangevoerd dat bij de berekening moet worden uitgegaan van het loon van werkneemster vanaf 1 september 2003 aan de hand van een werktijdfactor van 0,5425. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, volgt niet dat ook de WAO-uitkering als loon moet worden begrepen aan de hand waarvan de hoogte van de transitievergoeding wordt bepaald. Voor de vraag of Innovo de subsidiair of meer subsidiair verzochte transitievergoeding verschuldigd is, is relevant welke datum als ingang van het dienstverband heeft te gelden. Werkneemster stelt dat dit 6 september 1979 is, volgens Innovo is dat 20 september 1984. Uit de door werkneemster overgelegde akte van aanstelling blijkt dat zij van 6 september 1979 tot en met 23 september 1979 bij de Stichting RK. Interparochieel Schoolbestuur Born (waarvan niet ter discussie staat dat dit een rechtsvoorgangster van Innovo is) in dienst is geweest. Door werkneemster zijn voor het overige geen akten van benoemingen overgelegd waaruit blijkt dat zij in de periode nadien aaneengesloten werkzaamheden voor rechtsvoorgangsters van Innovo heeft verricht. De kantonrechter gaat onder meer vanwege het voorgaande uit van 20 september 1984 als datum van indiensttreding van werkneemster bij de rechtsvoorgangster van Innovo. Nu partijen het erover eens zijn dat de berekening van de meer subsidiair verzochte transitievergoeding voor het overige in overeenstemming met het bepaalde in artikel 7:673 lid 2 BW is, bedraagt de transitievergoeding € 42.384,01 bruto.
Tegenverzoeken werkgever
Vooropgesteld wordt dat werkneemster zelf geen verzoek tot toekenning van een billijke vergoeding heeft gedaan. De tegenverzoeken van Innovo vinden geen grondslag in een artikel dat bij of krachtens afdeling 9 van titel 7.10 BW is bepaald (art. 7:686a lid 3 BW). Verzoeken op grond van afdeling 9 van titel 7.10 BW hebben namelijk een schadeoorzaak die verband houdt met de beëindiging van het dienstverband, terwijl die schadeoorzaak ex artikel 7:658 BW is gelegen in de (beweerde) schending van de zorgplicht door de werkgever. Dit betekent dat Innovo niet-ontvankelijk is in haar tegenverzoeken.