Rechtspraak
werknemer/Vlisco Netherlands B.V.
Feiten
(Cassatieberoep van AR 2016-0480.) Werknemer (geboren 1963) is per 1 november 2011 bij (de rechtsvoorganger van) Vlisco in dienst getreden in de functie van heftruckchauffeur. Op 27 juli 2015 is werknemer op staande voet ontslagen vanwege zeer gevaarlijk rijgedrag met een heftruck (nadat hij meermalen hiervoor is gewaarschuwd). In de beschikking van 15 oktober 2015 heeft de kantonrechter met betrekking tot het verzoek van werknemer tot vernietiging van het ontslag op staande voet, Vlisco een bewijsopdracht gegeven. Met betrekking tot het zelfstandige verzoek van Vlisco heeft de kantonrechter de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 december 2015 ontbonden voor zover deze nog bestaat. In hoger beroep klaagde werknemer dat de kantonrechter ten onrechte de arbeidsovereenkomst voorwaardelijk had ontbonden. Het hof oordeelde evenwel dat voorwaardelijke ontbinding zou zijn toegestaan in dergelijke gevallen. Desalniettemin veroordeelt het hof Vlisco in hoger beroep de arbeidsovereenkomst te herstellen met ingang datum ontslag op staande voet, voor het geval de kantonrechter zal oordelen dat sprake is van een vernietigbare opzegging.
Oordeel
De Hoge Raad oordeelt als volgt.
Appelrechter kan opzegging niet (meer) vernietigen
Het onderdeel klaagt dat het hof, doordat het de veroordeling van Vlisco tot herstel van de arbeidsovereenkomst heeft beperkt tot het geval dat de kantonrechter de opzegging vernietigt, heeft miskend dat hoger beroep en cassatie mogelijk zijn van het oordeel van de kantonrechter over de vernietiging van het ontslag op staande voet. Het door het hof uitgesproken herstel van de arbeidsovereenkomst op de voet van artikel 7:683 BW dient volgens deze klacht ook de gevallen te betreffen dat de vernietiging van het ontslag op staande voet pas door de appelrechter of de verwijzingsrechter wordt uitgesproken. Deze klacht treft geen doel. Zij berust immers op het onjuiste uitgangspunt dat de appel- of verwijzingsrechter de opzegging kan vernietigen. Dat dit geval zich niet kan voordoen, volgt uit artikel 7:683 lid 3 BW. De Mediant-beschikking spreekt ten onrechte van ‘vernietiging’. De desbetreffende passage moet aldus worden gelezen dat met de bevoegdheid van de appel- of verwijzingsrechter om op de voet van artikel 7:683 lid 3 BW (de werkgever te veroordelen) de arbeidsovereenkomst te herstellen of aan de werknemer een billijke vergoeding toe te kennen, welke bevoegdheid hij in volle omvang moet kunnen uitoefenen, onverenigbaar is dat de kantonrechter desverlangd de voorwaardelijk verzochte ontbinding van de arbeidsovereenkomst (ook) zou uitspreken voor het geval de appel- of verwijzingsrechter, anders dan de kantonrechter, zou oordelen dat het ontslag op staande voet ten onrechte is gegeven, en hij (de werkgever veroordeelt) de arbeidsovereenkomst herstelt (te herstellen).
Verduidelijking Mediant-beschikking: voorwaardelijke ontbinding kan ook in hoger beroep
De Hoge Raad ziet voorts aanleiding ten overvloede nog het volgende te overwegen. De door de kantonrechter gestelde vragen die hebben geleid tot de Mediant-beschikking, omvatten niet de vraag of ook de appel- of verwijzingsrechter bevoegd is de voorwaardelijke ontbinding als hiervoor bedoeld, uit te spreken. In de Mediant-beschikking ligt echter besloten dat ook de appel- of verwijzingsrechter deze bevoegdheid bezit. In rechtsoverweging 3.13.1 wordt immers geconcludeerd dat, gelet op het systeem van het thans geldende recht, slechts als voorwaarde kan worden gesteld dat het op staande voet gegeven ontslag door de rechter ‘van dezelfde aanleg’ wordt vernietigd (welke passage moet worden verstaan als hiervoor in 3.6.3 weergegeven). Voorts staat in rechsoverweging 3.13.2 van deze beschikking, kort gezegd, dat langs de weg van een voorwaardelijk verzoek tot ontbinding, de gevolgen van het eventuele oordeel dat het op staande voet gegeven ontslag niet gerechtvaardigd was, ‘in de desbetreffende instantie’ kunnen worden beperkt. Daarmee strookt dat in 3.4.6 van de Mediant-beschikking het geval wordt besproken dat ‘in de instantie waarin de procedure verkeert’, het ontslag op staande voet niet gerechtvaardigd wordt geacht. Deze algemeen geformuleerde bewoordingen, die mede de appel- en verwijzingsrechter omvatten, stroken met hetgeen in de desbetreffende overwegingen staat over de functie van de voorwaardelijke ontbinding in het stelsel van het met ingang van 1 juli 2015 geldende recht.