Naar boven ↑

Rechtspraak

Embed Engineering B.V./werknemer
Rechtbank Noord-Nederland (Locatie Leeuwarden), 4 april 2017
ECLI:NL:RBNNE:2017:1199

Embed Engineering B.V./werknemer

Motiveringsgebrek ex artikel 7:653 lid 2 BW.

Feiten

De arbeidsovereenkomst van werknemer bij Embed is van rechtswege geëindigd. In deze arbeidsovereenkomst is onder meer een concurrentie- en relatiebeding opgenomen. Werknemer is op een gegeven moment bij een ander bedrijf in dienst getreden. Embed heeft werknemer vervolgens aangesproken op overtreding van het concurrentie- en het relatiebeding. In reactie hierop heeft werknemer aangegeven dat hij noch het concurrentiebeding noch het relatiebeding heeft geschonden en daarnaast dat hij de mening is toegedaan dat beide bedingen niet rechtsgeldig zijn. Na daartoe verkregen verlof van de voorzieningenrechter van deze rechtbank, heeft Embed ter verzekering van haar vordering op werknemer conservatoir derdenbeslag doen leggen op de bankrekening van werknemer.

Oordeel

In dit geschil gaat het om de vraag of het in de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd opgenomen concurrentie- en relatiebeding nietig is.

Concurrentiebeding in arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd

De kantonrechter stelt bij haar beoordeling voorop dat artikel 7:653 lid 1 BW betrekking heeft op ‘een beding tussen de werkgever en de werknemer waarbij deze laatste wordt beperkt in zijn bevoegdheid om na het einde van de overeenkomst op zekere wijze werkzaam te zijn’. Niet alleen het concurrentiebeding, zoals opgenomen in artikel 11 van de tussen Embed en werknemer gesloten arbeidsovereenkomst, valt onder deze omschrijving, maar ook het in artikel 12 van genoemde arbeidsovereenkomst opgenomen relatiebeding. Gelet op de tekst van artikel 12 heeft ook dit beding een zodanige werkingssfeer dat het werknemer onmiskenbaar beperkt op de arbeidsmarkt. Voorts constateert de kantonrechter dat in artikel 11 van de arbeidsovereenkomst tussen partijen is aangegeven dat Embed gebruik maakt van het concurrentiebeding, omdat ‘de werkgever zwaarwegende bedrijfsbelangen heeft, wegens het specialistische karakter van de werkzaamheden bij de werkgever’. Dit kan naar het oordeel van de kantonrechter niet gelden als een motivering van de noodzakelijkheid van het beding, zoals voorgeschreven in artikel 7:653 BW. Niet is immers concreet gemaakt wat de zwaarwegende bedrijfsbelangen zijn en waarom deze belangen in dit geval tot een uitzondering op de hoofdregel nopen. Ook is niet omschreven om welke specifieke werkzaamheden het gaat, hetgeen temeer klemt omdat in de arbeidsovereenkomst een functieomschrijving van de functie van werknemer ontbreekt en de functienaam in dit verband ook onvoldoende aanknopingspunten biedt. Daarnaast constateert de kantonrechter dat in artikel 12 van de arbeidsovereenkomst in het geheel niet is gemotiveerd dat en waarom zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen het opnemen van het daarin neergelegde relatiebeding noodzakelijk maken. De stelling van Embed dat werknemer redelijkerwijs had moeten begrijpen dat de ‘motivering van artikel 11 van de arbeidsovereenkomst ook slaat op artikel 12 vanwege de samenhang tussen de beide artikelen gaat naar het oordeel van de kantonrechter niet op. Het betreft hier immers twee afzonderlijk opgenomen en overeengekomen bedingen met ieder een eigen werking en strekking, hetgeen meebrengt dat in de rede ligt dat elk beding van een daarop toegesneden motivering moet zijn voorzien. Daar komt nog bij dat – zoals hiervoor is overwogen – het bepaalde in artikel 11 niet wordt aangemerkt als een motivering zoals het tweede lid van artikel 7:653 BW die voorschrijft. Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van de kantonrechter dat zowel met betrekking tot het in de arbeidsovereenkomst tussen partijen opgenomen concurrentiebeding als het daarin opgenomen relatiebeding niet is voldaan aan de motiveringsplicht ex artikel 7:653 BW. Dit brengt mee dat beide bedingen niet rechtsgeldig en dus nietig zijn. Hierdoor komt de vordering van werknemer tot opheffing van het door Embed gelegde conservatoire derdenbeslag voor toewijzing in aanmerking, nu de vordering van Embed die aan het beslag ten grondslag is gelegd, (summierlijk) ondeugdelijk is en er voor handhaving van dat beslag dus geen grond meer is.