Rechtspraak
Rechtbank Overijssel (Locatie Zwolle), 8 november 2016
ECLI:NL:RBOVE:2016:5320
werknemer/Stichting Saxenburgh Groep
Feiten
Werknemer is in 1997 in dienst getreden bij (de rechtsvoorganger van) Stichting Saxenburgh Groep (hierna: SXB). In 2008 is werknemer benoemd tot lid van de raad van bestuur van SXB. In 2013 is tussen partijen een vaststellingsovereenkomst gesloten, waarin is opgenomen dat aan werknemer een beëindigingsvergoeding van € 264.497,04 wordt toegekend. Na ingrijpen van de CIGB, het toezichthoudend orgaan, en onder dreiging van last onder dwangsom betaalt werknemer aan SXB onder protest terug dat deel van het overeengekomen bedrag dat ziet op vergoeding van de niet in acht genomen opzegtermijn. Werknemer vordert thans SXB te veroordelen tot vergoeding van de gefixeerde schadevergoeding ter hoogte van € 88.165,68.
Oordeel
Gefixeerde schadevergoeding
Partijen hebben overeenstemming bereikt over de beëindiging van de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst. Er is derhalve geen sprake van een onregelmatige opzegging als bedoeld in artikel 7:677 (oud) BW. De vergoeding die partijen in artikel 2 van de vaststellingsovereenkomst zijn overeengekomen hangt samen met de beëindiging van het dienstverband. Daarmee valt de vergoeding onder de definitie van artikel 1 lid 1 onderdeel i van de WNT en is zij dientengevolge onderworpen aan de limitering van de WNT. Dat volgens partijen, en naar de bewoordingen van de vaststellingsovereenkomst zelf, in die vergoeding een schadevergoeding van zes bruto maandsalarissen is verdisconteerd wegens onregelmatige opzegging brengt hierin geen verandering. Deze schadevergoeding vloeit niet (rechtstreeks) voort uit de wet en/of een rechterlijke uitspraak en valt zodoende niet onder een of andere uitzonderingsgrond van de WNT.
Rechtsgeldigheid vaststellingsovereenkomst
De afspraak van partijen om SXB een betaling te laten doen die het maximumbedrag van de WNT overschrijdt is nietig, ongeacht wat de bedoeling van partijen bij het maken van die afspraak ook is geweest. De maximering van de vergoeding in de WNT is een verankering van het maatschappelijk breed gedragen gevoel dat in de (semi)publieke sector in beginsel geen plaats is voor hoge ontslagvergoedingen die betaald worden uit publieke middelen. De wetgever heeft duidelijk aangegeven dat er geen mogelijkheden en gronden moeten zijn voor afwijking van de gestelde maxima. Uit het systeem van de wet volgt dat alleen uitzonderingen bij wet of bij rechterlijke uitspraak zijn toegestaan. Artikel 1 lid 6 WNT beperkt de vergoeding van rechtswege voorts tot het door de WNT toegestane bedrag en bepaalt dat het meerdere als onverschuldigd betaald moet worden aangemerkt. Met doel en strekking van de WNT valt aldus niet te verenigen dat een afspraak waarmee onbewust in strijd met de WNT zou zijn gehandeld wel toelaatbaar zou moeten zijn.
Non-activiteitsregeling
Werknemer betoogt ten slotte nog dat indien het overeengekomen loon over de opzegtermijn onder de WNT valt, in jurisprudentie steun kan worden gevonden voor de opvatting dat geen aanleiding bestaat om dit loon met toepassing van artikel 1.6 lid 3 en/of artikel 2.10 lid 3 WNT in mindering te brengen op de toegekende beëindigingsvergoeding. Hij wijst in dit verband op het vonnis van de kantonrechter te Amsterdam van 13 juni 2016 (ECLI:NL:RBAMS:2016:3672) en het vonnis van de kantonrechter te Rotterdam van 25 oktober 2013 (ECLI:NL:RBROT:2013:8418). In de door werknemer aangehaalde zaak van de kantonrechter te Amsterdam is verzocht om op de voet van artikel 96 Rv geschillen te beslissen over een door partijen te treffen beëindigingsregeling, meer in het bijzonder over de vraag of bepaalde componenten van die regeling passen binnen de wettelijke normering zoals bedoeld in de WNT. In dat geval betrof het een werknemer waarvan de arbeidsovereenkomst met inachtneming van de geldende opzegtermijn beëindigd zou worden en die gedurende de opzegtermijn tot het einde van het dienstverband op non-actief zou worden gesteld. In de onderhavige zaak zijn partijen echter reeds een beëindigingsregeling overeengekomen, waarbij het dienstverband met wederzijds goedvinden met onmiddellijke ingang per 1 januari 2014 is beëindigd tegen betaling van een uitkering ineens. Van bezoldiging over de periode waarin de werknemer vooruitlopend op de beëindiging van het dienstverband geen taken meer vervult, is dus geen sprake. Ook de Rotterdamse zaak is niet vergelijkbaar met de situatie van werknemer, aangezien in die zaak een ontbinding van de arbeidsovereenkomst door de rechter aan de orde was met bepaling van een ontslagvergoeding en eveneens een non-actiefstelling gold met behoud van salaris tot aan het einde van het dienstverband. Volgt afwijzing van de vordering van werknemer.