Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/werkgever
Rechtbank Gelderland, 15 december 2016

werknemer/werkgever

Werknemer wordt verdacht van het verduisteren van een dakplaat van werkgever. Werknemer meent dat het ontslag onterecht is gegeven en vordert een gefixeerde schadevergoeding en billijke vergoeding. In afwachting van de bewijslevering wordt iedere verdere beslissing aangehouden.  

Feiten

Werknemer is op 4 januari 2016 in dienst getreden bij werkgever als plaatsingsmedewerker. Op 2 september 2016 heeft werkgever werknemer aangesproken op het wegnemen van dakplaten uit het magazijn van het bedrijf. Bij brief van 6 september 2016 heeft werkgever werknemer op staande voet ontslagen en heeft werkgever bij de politie aangifte gedaan van verduistering door werknemer. Werknemer verzoekt om aan hem wegens de onregelmatigheid van het ontslag een schadevergoeding ex artikel 7:672 BW toe te kennen vermeerderd met een billijke vergoeding ex artikel 7:681 BW ter hoogte van € 5000 bruto.

Oordeel

Het verzoek stelt aan de orde of er een geldige dringende reden is geweest voor het op 6 september 2016 door werkgever aan werknemer gegeven ontslag op staande voet. Werknemer betwist dat allereerst met een beroep op een tweetal formele gronden. Aan hem zou voor het ontslag niet een voldoende duidelijk verwijt zijn gemaakt en bovendien is dat ontslag niet onverwijld gegeven. Werknemer heeft op 2 september 2016 te horen gekregen dat werkgever hem ervan verdacht handelsmaterialen (een dakplaat) te hebben verduisterd, daarover is (verhit) gediscussieerd en werknemer heeft toen te horen gekregen dat hij ‘niet meer terug hoefde te komen’. Vervolgens heeft hij enkele dagen later de ontslagbrief van 6 september 2016 ontvangen en heeft hij de inhoud daarvan meteen betrokken op dit eerdere gesprek. Dat heeft werknemer ter zitting erkend. Hij begreep dus precies waarom hij op staande voet werd ontslagen en aan het anders gestelde in het verzoekschrift wordt daarom voorbijgegaan. Ervan uitgaande dat het vermoeden van verduistering na het horen van werknemer daarover op 2 september stand hield en in aanmerking nemende dat toen de non-activiteit van werknemer werd ingesteld, hetgeen de kantonrechter afleidt uit de in zoverre niet weersproken aangifte van werkgever, wordt geoordeeld dat werkgever met het geven van het ontslag op 6 september 2016 de aan de onverwijldheidseis te stellen grens niet heeft overschreden. Uit het tot dusverre overwogene volgt dus dat inhoudelijk beoordeeld moet worden of zich een dringende reden voor ontslag op staande voet heeft voorgedaan. Het gaat dan (simpel) om de vraag of werknemer een dakplaat heeft verduisterd. Werknemer heeft betwist dat hij voor een vriend een dakplaat heeft geplaatst zonder deze in rekening te brengen. Aan werkgever zal daarom bewijs van dit gestelde feit worden opgedragen, omdat dit – mits bewezen – het ontslag op staande voet wel rechtvaardigt. In afwachting van de bewijslevering wordt iedere verdere beslissing aangehouden.

  • Instantie: Rechtbank Gelderland
  • Datum uitspraak: 15-12-2016
  • Roepnaam: werknemer/werkgever
  • Zaaknummer: 5462815 \ HA VERZ 16-127
  • Nummer: AR-2017-0465