Rechtspraak
Rechtbank Noord-Holland (Locatie Haarlem), 28 december 2015
ECLI:NL:RBNHO:2015:11595
Kverneland Group Nieuw-Vennep B.V./werknemer
Feiten
Werknemer is op 18 maart 1981 in dienst getreden in de functie van Poederspuiter. Sinds de jaren negentig was hij werkzaam in de functie van Eerste man. In 2013 is werknemer uitgevallen met spanningsklachten, gerelateerd aan het werk. Werkgever verzoekt ontbinding wegens disfunctioneren dan wel een verstoorde arbeidsrelatie (d-grond/g-grond). Ter onderbouwing daarvan heeft de werkgever het volgende naar voren gebracht. In het verleden waren er al problemen met de werknemer, die hebben geleid tot een demotie. De werknemer heeft een volledig gebrek aan motivatie en betrokkenheid getoond en dat vormt een enorm probleem. Hij is niet bereid de efficiëntie te verhogen door zijn pauzes te verschuiven, hij laat zich negatief uit, zit vol wrok over de demotie en geeft een eigen invulling aan zijn werk en opdrachten. Op 2 oktober 2015 heeft hij de aanwijzingen van zijn leidinggevende niet opgevolgd. Op 5 oktober 2015 voldeed zijn spuitwerk niet aan de normen. In zes maanden tijd heeft de leidinggevende een twintigtal gesprekken met werknemer gevoerd, teneinde hem te motiveren, te stimuleren en te enthousiasmeren over de weg die werkgever als onderdeel van de Japanse moedermaatschappij gaat inslaan. Werknemer heeft zijn houding en zijn werk niet verbeterd.
Oordeel
De kantonrechter stelt voorop dat vaststaat dat werknemer op dit moment arbeidsongeschikt is. De gronden voor de verzochte ontbinding houden wel degelijk verband met omstandigheden gerelateerd aan de ziekte van werknemer. De kantonrechter kan zich in de onderhavige situatie niet aan de indruk onttrekken dat de werkgever geen tot weinig oog heeft gehad voor de omstandigheden van werknemer, maar zich vooral heeft gericht op het wijzen op de verwachtingen die aan de werknemer werden gesteld. Daarbij valt op dat de werkgever niet schroomt om met ontslag op staande voet te dreigen, ook op een moment dat met de werknemer nota bene een plan van aanpak tot re-integratie is getekend. Aannemelijk is dat een oudere werknemer, met een dienstverband van meer dan dertig jaar, zich op dat moment onder druk gezet voelt en weer (te) snel aan de slag is gegaan. Kort daarop is de werknemer gedegradeerd, is zijn salaris verlaagd en is hem te kennen gegeven – wederom – dat zijn houding nauwlettend in de gaten wordt gehouden. De werkgever heeft niet, althans onvoldoende betwist dat aan het opgestelde re-integratieplan d.d. 12 november 2013 geen uitvoering is gegeven en dat de werknemer al snel fulltime aan de slag is gegaan. Dat dit uitsluitend op zijn eigen verzoek was, is in de gegeven omstandigheden niet erg aannemelijk. Uit niets blijkt dat werknemer in die periode dan wel in de volgende periode op enigerlei wijze is begeleid (in de zin van coaching) of ondersteund. De opmerking van de werkgever daarover, dat de werknemer zoiets zelf zal moeten aangeven, is veelzeggend. Over de omstandigheden op 2 en 5 oktober 2015 verschillen partijen nadrukkelijk van mening. Feit is dat de werkdruk hoog was, gelet op het verhogen van de productie, en dat verlangd werd dat pauzes op een ander tijdstip werden genoten. Of daarin is gelegen dat er fouten zijn gemaakt, valt niet zonder meer uit te sluiten. Het kan de werkgever niet verrast hebben dat de werknemer wederom met spanningsklachten is uitgevallen en zich onder behandeling van een psycholoog heeft gesteld. Het ontbindingsverzoek is, gelet op de onderbouwing daarvan, vooral gegrond op de ‘negatieve’ houding van de werknemer en dat staat in relatie met de ongeschiktheid van de werknemer. Volgt afwijzing van het ontbindingsverzoek [red: zie voor het oordeel in hoger beroep AR 2016-1156].