Naar boven ↑

Rechtspraak

werkgeefster/werkneemster
Rechtbank Amsterdam (Locatie Amsterdam), 31 mei 2017
ECLI:NL:RBAMS:2017:4357

werkgeefster/werkneemster

Transitievergoeding lid college van bestuur wordt niet genormeerd door WNT of cao Bestuurders PO. Indien de transitievergoeding neerkomt op een hoger bedrag dan het maximum van artikel 3.7 WNT maar minder dan het maximum van artikel 7:673 BW (hier een jaarsalaris), mag werkgeefster de berekende transitievergoeding van € 83.037 bruto aan werkneemster uitkeren.

Feiten

Werkneemster is sedert 1 juli 1992 in dienst van werkgeefster in de functie van lid college van bestuur. Werkgeefster heeft ontbinding verzocht. Werkneemster erkent dat sprake is van zodanige verschillen van inzicht omtrent de invulling van haar functie en een daardoor verstoorde arbeidsrelatie. Pogingen om het probleem op te lossen hebben niet het gewenste resultaat opgeleverd en werkneemster erkent dat binnen de organisatie van werkgeefster geen passende functie voor haar voorhanden is. De kantonrechter ontbindt de arbeidsovereenkomst. Naast (en tegelijkertijd met) het verzoek van werkgeefster hebben partijen de vraag aan de kantonrechter voorgelegd of, als de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden en daarbij aan werkneemster een transitievergoeding van € 83.037 bruto wordt toegekend, deze transitievergoeding wordt genormeerd door het maximum ingevolge de WNT.

Oordeel

Tussen partijen is niet in geschil dat werkneemster als topfunctionaris kwalificeert op grond van artikel 1 lid 1 onderdeel b onder 4 WNT en dus onder het toepassingsbereik van de WNT valt. Evenmin is in geschil dat werkneemster uit hoofde van artikel 7:673 jo. 7:673a BW recht heeft op een transitievergoeding. De transitievergoeding van werkneemster beloopt een bedrag dat het maximum van de WNT (€ 75.000) te boven gaat, maar –naar de kantonrechter begrijpt – minder is dan het maximum van artikel 7:673 e.v. BW (voor werkneemster: een jaarsalaris). Ten eerste wordt opgemerkt dat de transitievergoeding is verbonden aan de beëindiging van het dienstverband en wettelijk is geregeld in artikel 7:673 e.v. BW. Het is dus een uitkering wegens beëindiging van het dienstverband, die rechtstreeks, dwingend en eenduidig voortvloeit uit een wettelijk voorschrift. Artikel 1 lid 1 onderdeel i WNT zondert deze uitkeringen uit van het toepassingsbereik van de WNT, vanuit de gedachte dat partijen op deze uitkeringen geen invloed kunnen uitoefenen. Daarmee is echter niet gezegd dat cumulatie van deze vergoeding met een additionele tussen partijen overeen te komen vergoeding mogelijk is (zie ook ECLI:NL:RBAMS: 2016:3672). Het is immers de bedoeling van de WNT geweest de tussen partijen overeen te komen vergoedingen bij de beëindiging van het dienstverband in de sectoren bestreken door de WNT, aan banden te leggen. En aangezien de transitievergoeding de gevolgen van de beëindiging van het dienstverband voor de topfunctionaris compenseert, acht de kantonrechter cumulatie van de transitievergoeding en een additionele vergoeding slechts mogelijk, voor zover deze tezamen niet boven het wettelijk maximum als gegeven in de WNT uitkomen. Maar hoewel het partijen in beginsel dus niet vrijstaat naast de transitievergoeding nog een additionele vergoeding bij beëindiging van het dienstverband overeen te komen, wordt de transitievergoeding niet genormeerd door de WNT, in die zin dat de transitievergoeding voor een topfunctionaris onder de WNT nooit meer dan € 75.000 bruto zou mogen bedragen, ook niet in het geval dat artikel 7:673 jo. artikel 7:673a BW tot een hoger bedrag leidt. Hetzelfde geldt voor de (op de WNT gebaseerde) normering van artikel 2.5 cao Bestuurders PO. Naar het oordeel van de kantonrechter geldt ten aanzien van de vraag van partijen dan ook dat indien de transitievergoeding op grond van de berekeningsgrondslag neerkomt op een hoger bedrag dan het maximum van artikel 3.7 WNT (€ 75.000) maar minder dan het maximum van artikel 7:673 BW (hier een jaarsalaris), werkgeefster de berekende transitievergoeding van € 83.037 bruto aan werkneemster mag uitkeren.