Rechtspraak
Rechtbank Rotterdam (Locatie Dordrecht), 8 juni 2017
ECLI:NL:RBROT:2017:4404
werkneemster/Stichting Albert Schweitzer Ziekenhuis
Feiten
Op 12 december 2007 is werkneemster in dienst getreden van het ASZ in de functie van P&O-medewerkster. Werkneemster heeft zich in december 2010 ziek gemeld wegens overspanningsklachten. Na twee weken is werkneemster weer volledig aan het werk gegaan. In juli 2009 heeft binnen ASZ een reorganisatie plaatsgevonden waarbij vier afdelingen zijn samengevoegd onder de naam Service Centrum P&O. Op 25 augustus 2011 heeft werkneemster zich opnieuw ziek gemeld wegens psychische klachten. Bij beschikking van 11 april 2014 is de arbeidsovereenkomst met werkneemster met ingang van 1 mei 2014 ontbonden wegens een verstoring van de arbeidsrelatie. Per 1 mei 2014 heeft het UWV werkneemster voor 39% arbeidsongeschikt verklaard. Thans vordert werkneemster schadevergoeding van het ASZ op basis van schending van artikel 7:658 lid 1 BW. De vraag die dan beantwoord dient te worden is of er – al dan niet op basis van de omkeringsregel – een causaal verband moet worden aangenomen tussen de gediagnosticeerde burn-out en de werkzaamheden van werkneemster bij het ASZ.
Oordeel
Werkdruk
De reorganisatie van de afdeling P&O bij het ASZ is niet zonder horten of stoten verlopen, maar er is wel de nodige aandacht besteed aan het veranderproces. Niet kan worden vastgesteld dat sprake was van tekortkomingen aan de zijde van het ASZ bij de begeleiding en ondersteuning van de medewerkers bij dit proces. Evenmin kan worden vastgesteld dat er sprake was van relationele onrechtvaardigheid jegens werkneemster, al dan niet aangeduid als ‘pesten’. Wel is komen vast te staan dat de werkdruk op de afdeling P&O in het algemeen en voor werkneemster in het bijzonder, hoog was en op enig moment ook te hoog.
Causaal verband
Het ASZ kan slechts dan jegens werkneemster aansprakelijk worden geacht indien en voor zover er (al dan niet op basis van de omkeringsregel) een causaal verband kan worden aangenomen tussen de situatie op het werk, waaronder de werkdruk enerzijds en de psychische klachten van werkneemster anderzijds. Op grond van de op dit moment in het geding gebrachte stukken kan het vereiste causale verband naar het oordeel van de kantonrechter vooralsnog niet worden vastgesteld, sterker nog: komt de kantonrechter tot het oordeel dat het verband tussen de arbeidsomstandigheden enerzijds en de burn-out anderzijds te onzeker en te onbepaald is. Dit oordeel wordt toegelicht als volgt. De door werkneemster in het geding gebrachte brieven van haar huisarts en de psychologen maken weliswaar melding van een mogelijk verband tussen – onder meer – de hoge werkdruk en de klachten van werkneemster, maar uit de brieven volgt tevens dat dit mogelijke verband alleen is gebaseerd op de mededelingen van werkneemster hierover. Hiertegenover staat het verweer van het ASZ dat werkneemster reeds jarenlang te kampen had met psychische problemen, hetgeen ook volgt uit het door het ASZ overgelegde huisartsenjournaal van werkneemster. Voorts kan uit hetgeen in het huisartsenjournaal op 5 januari 2011 staat vermeld, worden afgeleid dat de combinatie van 24 uur werken en het daarnaast (vrijwillig) volgen van een studie een te grote belasting voor werkneemster vormde. Indien en voor zover eerdere psychische problemen te verklaren zijn door andere life events sluit dit niet uit dat ook de klachten waardoor werkneemster in augustus 2011 is uitgevallen zijn terug te voeren op andere oorzaken dan de werkdruk bij het ASZ, temeer daar bij psychisch letsel in het algemeen en bij een burn-out in het bijzonder, in de regel meerdere factoren een rol spelen en deze ook sterk individueel zijn bepaald. Gelet op het voorgaande bestaat er voor toepassing van de zogeheten (arbeidsrechtelijke) omkeringsregel in het onderhavige geval geen aanleiding aangezien het verband tussen de gezondheidsschade in de vorm van een burn-out en de arbeidsomstandigheden te onzeker en te onbepaald is. De consequentie hiervan is dat werkneemster, op wie de bewijslast rust, het gestelde causale verband zou dienen te bewijzen.
Zorgplicht
Alvorens echter toe te komen aan een mogelijke bewijslevering van het causale verband door werkneemster, zal eerst het verweer van het ASZ, dat het zijn zorgplicht jegens werkneemster is nagekomen, worden beoordeeld. Indien dit verweer immers zou slagen, is bewijslevering van het causaal verband niet zinvol meer. Uit de hiervoor geschetste gang van zaken leidt de kantonrechter af dat het ASZ, in de persoon van D, de signalen van zijn medewerkers over de werkdruk heeft onderkend en serieus heeft genomen en dat hij steeds heeft getracht de werkdruk te verlagen en het werk beter te verdelen. Werkneemster heeft zelf aangegeven dat zij tevreden was over de maatregelen die D trof. Het ASZ heeft naar het oordeel van de kantonrechter op dit punt dan ook voldoende maatregelen getroffen om mogelijke schade bij werkneemster te voorkomen. Nu is vastgesteld dat het ASZ heeft voldaan aan haar zorgplicht als bedoeld in artikel 7:658 lid 2 BW, kan van aansprakelijkheid geen sprake zijn, zelfs niet indien en voor zover zou komen vast te staan dat de psychische schade van werkneemster het gevolg zou zijn van (te) hoge werkdruk. Er is dan ook geen reden om werkneemster nog te belasten met bewijslevering van het causaal verband. De vordering van werkneemster wordt derhalve afgewezen.