Rechtspraak
Gerechtshof 's-Hertogenbosch (Locatie 's-Hertogenbosch), 20 juli 2017
ECLI:NL:GHSHE:2017:3376
werknemer/werkgever
Feiten
Werknemer (geboren 1953) is op 1 oktober 1979 voor onbepaalde tijd in dienst getreden bij werkgever in de functie van monteur. Het loon bedroeg laatstelijk € 2655,35 bruto per vier weken exclusief vakantietoeslag. Werknemer is uitgevallen wegens arbeidsongeschiktheid. Volgens werkgever komt werknemer zijn re-integratieverplichtingen niet of onvoldoende na. Werkgever heeft een verzoek ingediend tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met werknemer op grond van artikel 7:671b lid 1 aanhef en onderdeel b BW en artikel 7:669 lid 3 aanhef en onderdeel e BW. Zij heeft daartoe gesteld dat werknemer ernstig verwijtbaar heeft gehandeld, zodat hij geen recht heeft op een transitievergoeding (art. 7:673 lid 7 onderdeel c BW) en dat de ontbindingsdatum met toepassing van artikel 7:671b lid 8 onderdeel b BW op een eerder tijdstip moet worden bepaald dan zou gelden op grond van onderdeel a van die bepaling. Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter de arbeidsovereenkomst tussen partijen ontbonden op de g-grond van artikel 7:669 lid 3 BW (verstoorde arbeidsverhouding) met ingang van 1 februari 2017, onder toekenning van een transitievergoeding van € 74.312 bruto met compensatie van proceskosten. Daarbij heeft de kantonrechter aan werkgever de gelegenheid gegeven om uiterlijk 12 december 2016 het verzoek in te trekken. De door werknemer verzochte voorlopige voorzieningen zijn afgewezen. Werkgever heeft het verzoek tot ontbinding vervolgens tijdig ingetrokken. Tegen dit oordeel keert werknemer zich in hoger beroep. Volgens hem geldt geen intrekkingsbevoegdheid voor de transitievergoeding.
Oordeel
Het hof oordeelt als volgt.
Artikel 7:686a lid 6 BW (intrekkingsbevoegdheid bij toekenning vergoeding) ziet op billijke vergoeding, maar staat niet aan een voorwaardelijke beschikking (intrekking) in de weg
Artikel 7:686a lid 6 BW luidt als volgt: ‘Alvorens een ontbinding als bedoeld in artikel 671b of 671c waaraan een vergoeding verbonden wordt, uit te spreken, stelt de rechter de partijen van zijn voornemen in kennis en stelt hij een termijn, binnen welke de verzoeker de bevoegdheid heeft zijn verzoek in te trekken. Indien de verzoeker dat doet, zal de rechter alleen een beslissing geven omtrent de proceskosten.’ In de artikelen 7:671b en 7:671c BW wordt niets vermeld over de transitievergoeding. In die artikelen is wel iets vermeld over de billijke vergoeding. In artikel 7:671b lid 8 aanhef en onderdeel c en lid 9 aanhef en onderdeel b BW en in artikel 7:671c lid 2 aanhef en onderdeel b en lid 3 aanhef en onderdeel b BW is de mogelijkheid opgenomen om aan een werknemer een billijke vergoeding toe te kennen wanneer sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. Het hof is van oordeel dat uit artikel 7:686a lid 6 BW dwingend volgt dat de kantonrechter aan de verzoeker de mogelijkheid tot intrekking moet geven wanneer hij voornemens is een billijke vergoeding toe te kennen. Dat laat naar het oordeel van het hof onverlet dat de kantonrechter in dit geval de mogelijkheid en de bevoegdheid had om aan werkgever de gelegenheid te geven het verzoek in te trekken. Artikel 7:686a lid 6 BW sluit die mogelijkheid niet uit. De wet verbiedt intrekking niet, noch stelt intrekking afhankelijk van toestemming van een verweerder. Uitgangspunt van de Hoge Raad lijkt te zijn dat het geven van een voorwaardelijke beschikking mogelijk is, tenzij het systeem van de WWZ zich daartegen verzet (HR 23 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2998 (Mediant)). Het hof verwijst in dit verband ook naar hetgeen A-G mr. Keus heeft overwogen in zijn conclusie van 13 oktober 2017 (ECLI:NL:PHR:2016:998) over de mogelijkheid om een voorwaardelijk eindvonnis te wijzen (5.6). Het hof is van oordeel dat de kantonrechter in dit geval voldoende reden en aanleiding had om een voorwaardelijke beschikking te geven.