Rechtspraak
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (Locatie Leeuwarden), 1 augustus 2017
ECLI:NL:GHARL:2017:6590
Atelier 49 B.V. (h.o.d.n. Bébé-Jou)/werknemer c.s.
Feiten
Bébé-Jou produceert en verkoopt babyartikelen. In dat verband maakt zij gebruik van spuitgietmachines, waarin matrijzen zijn gemonteerd in de vorm van een specifiek product. Deze matrijzen heeft Bébé-Jou in de periode van 2004 tot 2010 afgenomen bij Desmold. Werknemer was als werknemer in dienst bij Bébé-Jou. In zijn functie was werknemer belast met de inkoop van de matrijzen en onderhield werknemer de contacten met Desmold. Het dienstverband tussen werknemer en Bébé-Jou is ultimo 2008 geëindigd. Persoon X was in de periode van 2004 tot 2010 directeur-grootaandeelhouder van Desmold. In eerste aanleg heeft Bébé-Jou aangevoerd dat zij in november 2010 van persoon Y, voormalig boekhouder van Desmold, heeft vernomen dat door Desmold steekpenningen zijn betaald aan werknemer. Bébé-Jou raamt het bedrag dat zij door de handelwijze van Desmold en werknemer te veel heeft betaald aan Desmold op € 40.000 en zij houdt Desmold, persoon X en werknemer hiervoor hoofdelijk aansprakelijk. In het tussenvonnis heeft de rechtbank onder meer overwogen dat de bewijslast van het onrechtmatig handelen op Bébé-Jou rust. Op grond van de op dat moment voorhanden zijnde bewijsmiddelen heeft de rechtbank voorshands bewezen geacht dat Desmold werknemer een aantal malen heeft betaald zodat Desmold aan Bébé-Jou hogere bedragen kon factureren en van Bébé-Jou heeft ontvangen dan zou zijn geschied wanneer Desmold die betalingen niet zou hebben gedaan, althans aan werknemer in het vooruitzicht had gesteld. Aan werknemer, Desmold en persoon X is vervolgens gelegenheid geboden om dit bewijsvermoeden te weerleggen. Vervolgens zijn op 13 maart 2013 enkele getuigen gehoord. In het eindvonnis van 2 april 2014 heeft de rechtbank (samengevat) geoordeeld dat werknemer, Desmold en persoon X het in het tussenvonnis van 23 januari 2013 geformuleerde bewijsvermoeden hebben ontzenuwd. Nu Bébé-Jou voorts geen bewijsaanbod heeft gedaan ter zake van nieuw bewijsmateriaal, heeft de rechtbank geoordeeld dat de door Bébé-Jou aan haar vordering ten grondslag gelegde feiten niet zijn komen vast te staan, waarna de vorderingen van Bébé-Jou door de rechtbank zijn afgewezen met veroordeling van Bébé-Jou in de proceskosten van de eerste aanleg.
Oordeel
Bébé-Jou heeft vier genummerde grieven ontwikkeld. Het hof overweegt dat deze zaak er in de kern om draait of werknemer – zoals Bébé-Jou stelt, maar door werknemer, Desmold en persoon X gemotiveerd is betwist – steekpenningen heeft ontvangen waardoor hij Bébé-Jou heeft benadeeld ten gunste van zichzelf en/of van Desmold en/of persoon X. De toewijsbaarheid van de vorderingen van Bébé-Jou hangt grotendeels af van de beantwoording van de vraag of de door haar gestelde feiten komen vast te staan. Gelet op de hoofdregel van artikel 150 Rv rust de bewijslast van haar feitelijke stellingen op Bébé-Jou. In aanmerking nemend dat de grieven, zowel in principaal als in incidenteel appel, in essentie betrekking hebben op de waardering van de bewijsmiddelen, in onderling verband en in samenhang beschouwd, acht het hof het voor zijn beoordeling aangewezen de getuigen (ook) zelf te horen. Het hof zal Bébé-Jou daarom, conform haar daartoe strekkende aanbod, opdragen bewijs te leveren van haar stellingen. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden, zowel in principaal als in incidenteel appel.