Rechtspraak
Rechtbank Overijssel (Locatie Zwolle), 8 augustus 2017
ECLI:NL:RBOVE:2017:3208
werknemer/Unicom Oost B.V.
Feiten
Werknemer is op 7 januari 1985 in dienst getreden bij (de rechtsvoorgangster van) UniCom. Per brief van 24 juli 2015 heeft UniCom de arbeidsovereenkomst met werknemer (met toestemming van het UWV) vanwege bedrijfseconomische omstandigheden opgezegd tegen 5 oktober 2015. Aan werknemer is met ingang van 5 oktober 2015 een WW-uitkering toegekend. Werknemer is met ingang van 1 november 2015 in dienst getreden bij Installatiebedrijf X in de functie van projectleider. Werknemer vordert onder meer – samengevat – dat voor recht wordt verklaard dat het door UniCom aan hem verleende ontslag kennelijk onredelijk is. Hij vordert eveneens schadevergoeding van UniCom.
Oordeel
Partijen twisten allereerst over de vraag of de opzegging van de arbeidsovereenkomst met ingang van 5 oktober 2015 al dan niet kennelijk onredelijk is. Een ontslag kan volgens artikel 7:681 lid 2 BW (oud) kennelijk onredelijk zijn wegens het zogenoemde gevolgencriterium. Naar het oordeel van de kantonrechter zijn de gevolgen van het ontslag voor werknemer niet zo nadelig dat sprake is van kennelijke onredelijkheid. Werknemer is als werknemer van UniCom sinds 2011 als statutair directeur werkzaam voor UniCom Installaties. Zijn positie is daarom niet vergelijkbaar met die van een gewone werknemer. De activiteiten van UniCom Installaties zijn vanwege de structurele verliesgevendheid daarvan, door UniCom beëindigd. Dit ligt in de risicosfeer van UniCom. Van belang is wel dat in onvoldoende mate aannemelijk is geworden dat de slechte bedrijfsresultaten van UniCom Installaties het gevolg zijn van mismanagement of anderszins aan UniCom zijn te wijten. De financiële situatie bij UniCom was ten tijde van de opzegging niet zodanig dat zij zich geen enkele vergoeding kon permitteren. Een en ander leidt er niet toe dat blijkt dat UniCom niet in staat was een afvloeiingsregeling, al dan niet in de vorm van termijnen, toe te kennen. Werknemer heeft onvoldoende gemotiveerd bestreden dat UniCom geen mogelijkheden had tot herplaatsing binnen haar onderneming. Werknemer was bij het eindigen van het dienstverband 55 jaren oud en 30 jaar in dienst bij UniCom. Anders dan werknemer ingang wil doen vinden, is voldoende aannemelijk dat UniCom zich heeft ingespannen om voor werknemer (en andere werknemers) elders werk te vinden. Er is geen reden om op basis van de leeftijd van werknemer en zijn langjarige verbinding met UniCom aan te nemen dat werknemer op de arbeidsmarkt betrekkelijk kwetsbaar was. Het feit dat werknemer ook vrijwel aansluitend na zijn ontslag bij UniCom in een verantwoordelijke functie elders in dienst is getreden, wijst ook geenszins op een beperkte inzetbaarheid. Ten tijde van het ontslag was voorzienbaar dat de financiële gevolgen van het ontslag voor werknemer relatief beperkt zouden zijn. Het enkele feit dat werknemer getroffen is door de opzegging van de arbeidsovereenkomst en hij zijn positie van werknemer van UniCom en statutair directeur van UniCom Installaties heeft verloren en hij financieel nadeel heeft geleden en lijdt in de vorm van een lager salaris per maand, betekent naar het oordeel van de kantonrechter niet dat de gevolgen van de opzegging voor hem te ernstig zijn in vergelijking met het belang van UniCom bij opzegging, nu UniCom wegens de bedrijfseconomische situatie van UniCom Installaties een zwaarwegend belang had om tot een bedrijfsbeëindiging te komen. Alle voorgaande omstandigheden in aanmerking genomen is de kantonrechter van oordeel dat niet aan de orde is dat UniCom door het niet-treffen van een (financiële) voorziening duidelijk in onvoldoende mate is tegemoetgekomen aan de belangen van werknemer. Daardoor kan niet tot het oordeel worden gekomen dat het ontslag kennelijk (dat wil zeggen voor ieder weldenkend mens) onredelijk is in de zin van artikel 7:681 BW.