Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/werkgever
Rechtbank Midden-Nederland (Locatie Amersfoort), 23 augustus 2017
ECLI:NL:RBMNE:2017:4235

werknemer/werkgever

Opzegging arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd zonder beding van tussentijdse opzegging door werknemer. Geen ruimte voor schadevergoeding voor werkgever op grond van artikel 7:661 BW, 6:74 BW en 6:162 BW.

Feiten

Werknemer is op 28 maart 2015 in dienst getreden bij werkgever in de functie van touringcarchauffeur op grond van een overeenkomst voor bepaalde tijd voor zeven maanden. Deze arbeidsovereenkomst is tweemaal verlengd voor de duur van respectievelijk acht en zeven maanden. In de arbeidsovereenkomst is geen beding van tussentijdse opzegging opgenomen. Werknemer heeft de arbeidsovereenkomst op enig moment opgezegd. Werknemer vordert betaling van het openstaande vakantiesaldo van 41,24 opgebouwde, doch niet genoten vakantiedagen ad € 5526,42 bruto; werkgever heeft verweer gevoerd. Werkgever vordert  in reconventie dat de kantonrechter werknemer zal veroordelen om een bedrag van € 9750 te betalen, te vermeerderen met rente en de proceskosten.

Oordeel

In geschil tussen partijen is de vraag of werkgever op het bedrag aan openstaande vakantiedagen dat werknemer nog tegoed heeft van werkgever een bedrag in mindering kan brengen dat hij stelt aan schade te hebben geleden als gevolg van de directe beëindiging van het dienstverband. Vastgesteld kan worden dat werknemer de arbeidsovereenkomst per direct heeft opgezegd. Hij had een contract voor bepaalde tijd dat geen beding van tussentijdse opzegging kende. Werknemer heeft weliswaar gesteld dat hij ontevreden was over zijn werkzaamheden en dat zijn werkgever hem hierin niet tegemoet kwam, hij heeft niet gesteld dat sprake was van een dringende reden voor ontslag op staande voet. Het was dus niet toegestaan om de overeenkomst per direct op te zeggen. Dit heeft als gevolg dat werknemer op grond van artikel 7:677 lid 4 BW in beginsel een gefixeerde schadevergoeding verschuldigd is. Uit de stellingen van werkgever volgt echter niet dat zij in reconventie de gefixeerde schadevergoeding van artikel 7:677 lid 4 BW heeft bedoeld te vorderen. Voor een beslissing op een dergelijke vordering zou overigens een verwijzing van de zaak naar de verzoekschriftprocedure moeten volgen. Dit kan nu achterwege blijven. De kantonrechter wijst erop dat ingevolge het bepaalde in artikel 7:686a lid 4 onderdeel a BW voor het indienen van een verzoekschrift bij de kantonrechter tot vergoeding van schade in verband met de tussentijdse opzegging van een contract voor bepaalde tijd een vervaltermijn geldt van twee maanden. Vervaltermijnen hebben sterke werking, hetgeen betekent dat werkgever haar vordering buiten die termijn in haar geheel niet meer bij de rechter kan indienen. Daargelaten de vraag of een beroep op verrekening nog wel mogelijk is en toewijsbaar zou zijn, kan de kantonrechter voorts een dergelijk beroep niet uit de stellingen van werkgever afleiden terwijl gesteld noch gebleken is dat zij voorafgaand aan dit geding dit beroep op verrekening heeft gedaan. Dit betekent dat voor de beslissing in deze zaak de vraag of de gefixeerde schadevergoeding verschuldigd is geen rol speelt. Dan resteert de vraag of werkgever anderszins recht zou kunnen hebben op vergoeding van de vermeende schade. Voor schade toegebracht tijdens het dienstverband is artikel 7:661 BW geschreven. Deze bepaling is echter uitdrukkelijk bedoeld voor schade die door de werknemer tijdens de uitvoering van de werkzaamheden is ontstaan. Dat is hier niet het geval, zodat dit artikel geen toepassing kan vinden. Ook een beroep op de artikel 6:74 BW of 6:162 BW kan in dit geval niet tot een ander oordeel leiden. Gelet op het vorenstaande is de reconventionele vordering van werkgever niet toewijsbaar. Dit betekent dat de vordering in conventie zal worden toegewezen evenals de gevorderde wettelijke rente hierover.